Verbod op onverdoofd slachten verenigbaar met godsdienstvrijheid? Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens spreekt zich uit

In 2017 zijn er in het Vlaamse en Waalse Gewest decreten aangenomen die het onverdoofd slachten van dieren aan banden legt. Dit was niet naar de zin van de joodse en islamitische gemeenschappen binnen ons land. Joden eten immers doorgaans enkel koosjer vlees, waarbij dieren niet verdoofd mogen worden voor de slacht. Moslims eten dan weer voornamelijk halal vlees, waarbij de dieren doorgaans eveneens onverdoofd geslacht worden.

In dit kader hadden verschillende gelovigen zich gegroepeerd om onmiddellijk na de invoering van deze regels, de nietigverklaring ervan te vorderen bij het Grondwettelijk Hof, en dit op grond van inbreuken tegen het recht op vrijheid van godsdienst en op het discriminatieverbod. Na een prejudiciële vraag te hebben gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie, werd de vordering tot nietigverklaring verworpen.

Nadat ze door het Grondwettelijk Hof wandelen werden gestuurd, werd er een procedure voor het Europees Hof voor de Rechten van de Mens opgestart. Op 13 februari werd in deze zaak het arrest geveld waarbij het Hof, unaniem in zijn oordeel, duidelijk maakte dat een nationaal verbod op onverdoofd (ritueel) slachten is toegestaan. Zo wordt er gesteld dat dergelijk verbod weldegelijk een inbreuk uitmaakt op het recht van vrijheid van godsdienst, doch dat deze beperking een legitiem doel nastreeft die voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De EU bepaalt immers dat het welzijn van de dieren een doelstelling is van algemeen belang.

Op de vraag of dergelijk verbod niet in strijd is met het discriminatieverbod, werd eveneens met een duidelijke neen geantwoord. De gelovigen stelden dat indien jagers en vissers wel mogen overgaan tot het onverdoofd slachten, en zij niet, dit een inbreuk zou uitmaken op het discriminatieverbod. Het Hof oordeelde dat alleen personen die zich in dezelfde situatie bevinden en tot dezelfde groep behoren, zich kunnen beroepen op ongelijke behandeling. In casu is dit niet het geval. Joden en Moslims behoren immers niet tot de groep van jagers en vissers.

De tendens waarbij er steeds meer wordt ingezet op dierenwelzijn zet zich aldus door.

Bron: – EHRM nr. 2024-069, 13 februari 2024, Executief van de Moslims van België e.a. t. België

    • Paul Bekaert, Verbod op onverdoofd slachten houdt stand in Straatsburg, De Juristenkrant nr. 486, 20 maart 2024

HET LADDERRECHT 2.0

Beter een goede buur dan een verre vriend luidt het spreekwoord. Uit de praktijk blijkt echter dat veel mensen deze levenswijsheid niet ten harte nemen en dat burenruzies schering en inslag zijn. Het voorwerp van dergelijke ruzies betreft vaak het vermeend onterecht betreden van de tuin. Het is dan ook interessant om eens in kaart te brengen in welke omstandigheden men het recht heeft om de tuin van de buren te betreden. De juridisch vakjargon wordt dit het ‘ladderrecht’ genoemd

Dit ladderrecht werd in het oude recht gedefinieerd als een feitelijk gedogen van de eigenaar, die onder bepaalde voorwaarden moet gedogen dat zijn nabuur zijn onroerend goed betreedt om onderhouds- of herstellingswerken uit te voeren aan  een niet-gemene afsluiting. Al jarenlang moet men aldus gedogen dat de buurman de naastliggende tuin betreedt om bijvoorbeeld zijn haag te snoeien.

Met het nieuwe goederenrecht, in werking getreden op 1 september 2021, is dit ‘ladderrecht’ echter serieus uitgebreid.

In artikel 3.167 BW wordt dit nieuwe ladderrecht als volgt veruitwendigd:

Art. 3.67. Feitelijk gedogen van de eigenaar § 1. Indien een zaak of dier op onopzettelijke wijze op een naburig onroerend goed is terechtgekomen, moet de eigenaar van dit onroerend goed ze teruggeven of toelaten dat de eigenaar van deze zaak of van dit dier ze weghaalt. § 2. De eigenaar van een onroerend goed moet, na voorafgaande kennisgeving, gedogen dat zijn nabuur toegang heeft tot dit onroerend goed indien dit noodzakelijk is om bouw- of herstellingswerken uit te voeren, of om de niet-gemene afsluiting te herstellen of te onderhouden, tenzij indien de eigenaar rechtmatige motieven laat gelden om deze toegang te weigeren.

Indien dit recht toegelaten wordt, moet het op de voor de nabuur minst schadelijke wijze worden uitgeoefend. De eigenaar heeft recht op vergoeding indien hij schade heeft geleden. § 3. Wanneer een onbebouwd en onbewerkt onroerend goed niet is afgesloten, mag ieder er zich op begeven tenzij de eigenaar van dit perceel schade of hinder hiervan ondervindt of op duidelijke wijze kenbaar heeft gemaakt dat het verboden is voor derden om zonder zijn toestemming de grond te betreden.

Zo is het ladderrecht niet langer beperkt tot onderhoud of herstel van een niet-gemene afsluiting maar heeft dit nu betrekking op alle bouw- of herstellingswerken indien dit noodzakelijk is. Hierbij is het wel van belang dat er een voorafgaande kennisgeving plaatsvindt en dat dit recht op de minst schadelijke wijze wordt uitgeoefend. De eigenaar kan de toegang weigeren indien hij hiervoor rechtmatige motieven heeft. In dit geval zal de buur die werken wilt uitvoeren, de vrederechter moeten vatten.

Op grond van dit nieuwe artikel is het voortaan ook mogelijk om zaken, die op onopzettelijke wijze zijn terechtgekomen op een naburig onroerend goed, terug te halen indien de eigenaar weigert om deze terug te geven of niet thuis is. Goed nieuws dus voor de mensen die graag eens voetballen of badmintonnen in de tuin.

Toepassing van de imprevisieleer in B2C relaties

Met de vernieuwing van het Burgerlijk Wetboek werd in het nieuwe boek 5 de imprevisieleer opgenomen.

Zo stelt artikel 5.74 Burgerlijk Wetboek dat ingeval van verandering van omstandigheden, elke partij haar verbintenissen moet nakomen, ook al zou de uitvoering ervan meer bezwaard zijn geworden doordat ofwel de kostprijs van de uitvoering is gestegen, ofwel doordat de waarde van de tegenprestatie is verminderd.

In dat geval kan de schuldenaar aan de schuldeiser vragen om het contract opnieuw te onderhandelen met het oog op de aanpassing of beëindiging ervan indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

1° een verandering van omstandigheden maakt de uitvoering van het contract buitensporig bezwarend, dermate dat de uitvoering ervan redelijkerwijze niet langer kan worden geëist;

2° die verandering onvoorzienbaar was bij de contractsluiting;

3° die verandering is ontoerekenbaar in de zin van artikel 5.225 aan de schuldenaar;

4° de schuldenaar dit risico niet voor zijn rekening heeft genomen;

5° de wet noch het contract die mogelijkheid uitsluiten.

De partijen dienen nog steeds hun verbintenissen na te komen in de loop van de heronderhandelingen.

Bij afwijzing of mislukking van de heronderhandelingen binnen een redelijke termijn, kan de rechter, op verzoek van één van de partijen, ofwel het contract aanpassen om het in overeenstemming te brengen met hetgeen de partijen redelijkerwijze zouden zijn overeengekomen op het tijdstip van de contractsluiting indien zij rekening hadden gehouden met de verandering van omstandigheden, ofwel het contract geheel of gedeeltelijk beëindigen op een datum die niet mag voorafgaan aan de verandering van omstandigheden en volgens de nadere regels die de rechter vaststelt. De vordering wordt ingesteld en behandeld zoals in kort geding.

De vraag kan gesteld worden of de toepassing van de imprevisieleer contractueel in een consumentencontract kan worden uitgesloten.

In de rechtsleer wordt deze vraag negatief beantwoord en dit in navolging van de toepassing van de algemene toetsingsnorm inzake consumentenbescherming.

In consumentencontracten geldt namelijk een verregaande transparantievereiste, inhoudende dat de consument redelijkerwijze kennis moet kunnen nemen van de inhoud van een bepaald beding. Daarnaast moet de consument ook de inhoud van dit beding kunnen begrijpen.

Vermits de consument de economische impact van de imprevisie niet kan voorzien bij de sluiting van het contract, is een beding waarbij de consument het risico van de imprevisie op zich neemt of waarbij het voordeel van de imprevisie wordt uitgesloten, strijdig met de transparantievereiste.

Bron: artikel 5.74 BW, THIRIAR, P., “Geen uitsluiting imprevisie in consumentencontracten?” De Juristenkrant 2024, 13.

DE ONGERECHTVAARDIGDE VERRIJKING

Ongerechtvaardigde verrijking is een rechtsfiguur dat streeft naar rechtvaardigheid in situaties van financiële onevenwichtigheid. Ongerechtvaardigde verrijking doet zich voor wanneer iemand wordt verrijkt ten koste van een ander. Het biedt rechtspersonen en natuurlijke personen de kans om een faire tegemoetkoming te bekomen wanneer er geen specifieke wettelijke of contractuele bepaling voorhanden is om een vordering te staven. Lange tijd bestond er geen wettelijke bepaling die deze rechtsfiguur regelde. Met de invoering van het nieuw burgerlijk wetboek is hier echter verandering in gekomen.

Artikel 5.135 nieuw BW stelt dat er een ongerechtvaardigde verrijking is wanneer iedere juridische rechtvaardiging ontbreekt voor zowel de verrijking als de correlatieve verarming.

Artikel 5.137  nieuw BW stelt dat degene die ongerechtvaardigd is verrijkt, aan de verarmde het laagste bedrag van de verrijking en de verarming verschuldigd is, geraamd op het tijdstip van de vergoeding.

Er wordt vaak beroep gedaan op deze rechtsfiguur in zaken waarbij prestaties zijn geleverd op grond van een overeenkomst, dewelke naderhand niet kan bewezen worden of aangetast is door nietigheid.

Stel bijvoorbeeld dat persoon X tegen vergoeding substantiële werkzaamheden verricht om het huis van persoon Y te renoveren op grond van een mondelinge overeenkomst, en persoon Y komt na de renovatiewerken zijn mondelinge afspraken aangaande de vergoeding niet na. In dit geval zal het vaak heel moeilijk zijn om de overeenkomst te bewijzen. In dergelijke gevallen kan het rechtsfiguur ongerechtvaardigde verrijking mogelijks soelaas bieden.

Om zich te beroepen op de ongerechtvaardigde verrijking in dergelijke situaties, moet echter wel aan de volgende voorwaarden worden voldaan:

      1. Verrijking van het ene vermogen
      2. Verarming van het andere vermogen
      3. Verband tussen de verrijking en de verarming
      4. Afwezigheid van juridische rechtvaardiging
      5. Subsidiariteit

Het verband tussen de verrijking van het ene vermogen en de verarming van het andere vermogen spreekt in dit geval voor zich. De verrijking voor persoon Y zal de meerwaarde zijn die is ontstaan omwille van de renovatiewerkzaamheden, de verarming van het vermogen van persoon X bestaat uit de inspanningen die werden geleverd.

Indien het bestaan van de mondelinge overeenkomst niet kan worden bewezen, staat er geen andere rechtsvordering ter beschikking van persoon Y waardoor er geen afbreuk wordt gedaan aan het subsidiaire karakter van dit rechtsfiguur.

De moeilijkheid in dergelijke gevallen zal er voornamelijk uit bestaan om de afwezigheid van rechtvaardiging te kunnen aantonen. “Rechtvaardiging” wordt immers breed geïnterpreteerd. Zo kan de verrijking bijvoorbeeld worden gerechtvaardigd indien de rechter van oordeel is dat er sprake is van een vriendendienst.

WAT MET HUISDIEREN NA EEN SCHEIDING?

De inboedelverdeling na een scheiding is een zeer moeilijke aangelegenheid. Onder de inboedel vallen alle roerende goederen die zich in en om het huis bevinden en die niet uitgebroken moeten worden. Voor de verdeling ervan wordt de algemene regel gehanteerd dat alles van allebei is, behalve de goederen die men elk afzonderlijk al had voor het huwelijk. Voor de wettelijke samenwoning of het stelsel van scheiding van goederen wordt dan weer de regel gehanteerd dat wat van jou is, van jou blijft. Artikel 3.39, lid 2 van het NBW stelt dat de bepalingen met betrekking tot roerende goederen ook van toepassing zijn op dieren, met inachtneming van de wettelijke en reglementaire bepalingen ter bescherming van dieren en van de openbare orde.

Het voorgaande kan tot pijnlijke gevolgen leiden. Indien u bijvoorbeeld trouwt en uw partner trekt bij u in met zijn/haar hond, waarmee u na verloop van tijd een sterke affectieve band ontwikkelt, kan deze conform voormelde wetsbepaling na een breuk de hond ook terug meenemen zonder dat u er nog mee contact mag hebben. Uit de praktijk blijkt echter dat de soep ook op dit vlak niet zo heet wordt gegeten als ze wordt opgediend.

Eén en ander heeft te maken met de inwerkingtreding van het nieuwe goederenrecht. Zo bepaalt het nieuwe artikel 3.39 NBW eveneens dat dieren een gevoelsvermogen en biologische noden hebben. Hierdoor kunnen dieren dan ook niet meer worden aanzien als zuivere roerende goederen, hetgeen een opening laat voor de rechters om de strikte regelgeving omtrent de verdeling van roerende goederen genuanceerder toe te passen. Zo wordt er niet enkel meer gekeken naar het zuivere eigendomsrecht, maar ook naar andere zaken zoals de affectieve band die bestaat met het dier.

Waar men vroeger moest rekenen op de ‘goodwill’ van de eigenaar, laat het voorgaande toe om een omgangsrecht met het dier te bekomen via de rechtbank zonder dat u de juridische eigenaar bent. Het Hof van Beroep te Antwerpen verantwoordde dit in haar mijlpaal-arrest dd. 29 april 2019 als volgt:

“Ook dieren zijn anno 2019 dragers van bepaalde rechten waardoor het niet meer te verantwoorden is om dieren te herleiden tot loutere voorwerpen. Het “baasje” van een huisdier (los van de kwalificatievraag naar zijn eigendomsrecht of het bewijs daarvan: een hond kan in die optiek ook meerdere “baasjes” hebben) kan ook bepaalde affectieve banden met het dier hebben aangeknoopt, die een zekere mate van instandhouding van deze banden, ondanks de relatiebreuk tussen de partners, naderhand kan verantwoorden, zelfs los van het eigendomsrecht (..)” 

Indien u hierover advies wenst, aarzel dan zeker niet om ons te contacteren.

Feitelijke samenwonen nu ook in Brussel gelijkgesteld met wettelijk samenwonenden en gehuwden voor de schenkbelastingen successierechten

Bent u feitelijk samenwonend met uw partner in Brussel dan zal u vanaf 1 januari 2014 voordeliger kunnen erven of schenken.

In Vlaanderen was reeds sinds jaar en dag de regel ingevoerd dat feitelijk samenwonende partners die minstens 1 jaar samenwonen net zoals wettelijk samenwonende partners en gehuwden een tarief van 3% schenkbelasting betalen op een geregistreerde roerende schenking.

Ook op vlak van de erfbelasting genieten feitelijk samenwonenden het voordeel van de vrijstelling van de gezinswoning van de Vlaamse erfbelasting indien deze minstens 3 jaar ononderbroken hebben samengewoond en een gemeenschappelijke huishouding hebben gevoerd.

In Brussel bestaat deze regel op vandaag niet en wordt de feitelijk samenwonende partner voor het tarief in de schenkbelasting en successierechten aanzien als een ‘vreemde derde’. De feitelijk samenwonende partner valt in Brussel namelijk niet onder de noemer ‘partner’ voor de toepassing van het voordelige tarief tussen partners.

Hierin zal binnenkort echter verandering in komen.

De Brusselse Wetgever heeft beslist om de regelgeving met ingang van 1 januari 2024 te moderniseren door feitelijke samenwonende partners gelijk te stellen met wettelijk samenwonende partners en gehuwden.

Zo zal de feitelijk samenwonende partner onder bepaalde voorwaarden ook kunnen genieten van het gunsttarief van 3% voor geregistreerde roerende schenkingen en het voordelige tarief I in kader van de successierechten.

Om te kunnen genieten van het voordelige tarief tussen partners (tarief I) voor de toepassing van de successierechten, zullen de personen op de dag van het overlijden van de partner minstens één jaar ononderbroken met de erflater moeten samengewoond hebben én met hem of haar een gemeenschappelijke huishouding hebben gevoerd.

Voor de toepassing van het verlaagde tarief op de hoofdverblijfplaats van de erflater en toepassing van het gunstregime voor de overgang van familiale ondernemingen en vennootschappen, zullen de partners minstens drie jaar ononderbroken moeten samenwonen.

Ook ten aanzien van de schenkbelasting voegt de Brusselse wetgever de regel in dat feitelijk samenwonende partners kunnen schenken aan elkaar onder het tarief I dat van toepassing is op wettelijk samenwonenden en gehuwden. Als voorwaarde geldt hierbij eveneens dat de partners op het ogenblik van de schenking minstens één jaar samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding voeren.

Bron: Brussels Hoofdstedelijk Gewest – Ordonnantie van 28 september 2023 tot wijziging van het Wetboek der successierechten en van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten met het oog op het aanpassen van de Brusselse fiscale regelgeving aan de nieuwe gezinsstructuren en het bevorderen van de overdrachten tussen generaties (BS 27 september 2023, pr. 79955).

WAT ZIJN UW RECHTEN ALS UW VLUCHT VERTRAGING OPLOOPT

De kerstperiode staat weer voor de deur waardoor velen onder ons kunnen uitkijken naar een welverdiende vakantie. Traditioneel gaat deze periode dan ook gepaard met een massale uitstroom naar warmere- of skigebieden, niet zelden middels het vliegtuig. De ervaring leert echter dat de opgestelde vluchtschema’s vaak niet worden nageleefd. Waar iedereen hoopt op de stiptheid van een Zwitsers horloge, gaat de metaforische vergelijking met een goedkoop Ali Baba exemplaar beter op. Maar wat zijn nu juist uw rechten indien u wordt geconfronteerd met ellenlange vertragingen van uw vlucht?

Dankzij de Europese Verordening 261/2004 zijn luchtvaartmaatschappijen verplicht een vergoeding uit te keren voor het tijdsverlies dat gepaard gaat met de vertraging. De vergoeding wordt afhankelijk gesteld van volgende factoren: het aantal uren vertraging, de afstand van de vlucht, binnen/buiten Europa en overmacht.

Om aanspraak te kunnen maken op een vergoeding dient uw vlucht vooreerst minstens drie uur vertraging opgelopen hebben. Indien de vertraging minder dan drie uur bedraagt maar wel meer dan twee uur, hebt u wel recht op verzorging. Dit houdt onder andere in dat de luchtvaartmaatschappij u moet voorzien van eten of een veel te duur geprijsd kopje koffie in de terminal.

De hoogte van de vergoeding wordt vervolgens afhankelijk gesteld van de afstand van uw vlucht. Bij vertraagde vluchten tot 1.500 km zal u recht hebben op 250 EUR, van 1.500-3.500 km op 400 EUR en van meer dan 3.500 km op 600 EUR. Indien in het laatste geval de vluchtvertraging minder dan 4 uur bedraagt, zal dit bedrag gehalveerd worden.

Aangezien het compensatierecht geput wordt uit Europese regelgeving, zal deze bijgevolg enkel van toepassing zijn indien er een Europees aanknopingspunt is, zijnde de noodzaak dat de vlucht start vanuit een EU-land of dat u vliegt naar de EU met een Europese luchtvaartmaatschappij.

Daarnaast kunnen luchtvaartmaatschappijen ook vrijgesteld worden van voormelde vergoedingen indien de vertraging is opgetreden ingevolge van overmacht. Voorbeelden hiervan zijn slecht weer, stakingen, medische noodgevallen enzovoort.

Bron: Europese Verordening 261/2004

DE BELASTBAARHEID VAN POKERWINSTEN

Wereldkampioen in het voetbal zijn we helaas niet geworden. Ons land is dit jaar echter wel een andere wereldkampioen rijker. ‘Girafganger7’, won immers eerder deze maand het online wereldkampioenschap poker waarvoor hij ruim 2,5 miljoen euro heeft opgestreken.

Ondanks zijn Belgische nationaliteit opereerde hij onder de Oostenrijkse vlag. Naar alle waarschijnlijkheid heeft dit dan ook veel te maken met de gerechtelijke procedure die lopende is in ons land, meer bepaald bij de Rechtbank van eerste aanleg-Oost Vlaanderen, afdeling Gent.

De fiscale administratie verstuurde op 24 oktober 2019 een vraag om inlichtingen krachtens artikel 327 WIB naar de Kansspelcommissie. Hierdoor werd vastgesteld dat ‘girafganger7’ kon gekoppeld worden aan heel wat gewonnen prijzengeld, dewelke volgens de fiscale administratie diende belast te worden als beroepsinkomsten. Dit resulteerde in twee aanslagen in de personenbelasting voor maar liefst 368.336,12 EUR en 2.051.582,42 EUR, voor respectievelijk aanslagjaren 2017 en 2018.

‘girafganger7’ kon zich hier niet in vinden en diende een bezwaarschrift in. Aangezien dit bezwaarschrift (gedeeltelijk) werd afgewezen, werd er een gerechtelijke procedure opgestart waarbij de rechter zich onder andere diende uit te spreken of pokerwinsten dienden gekwalificeerd te worden als beroepsinkomsten.

De rechtbank was van oordeel dat de fiscale administratie de voorwaarden van artikel 27 WIB niet heeft nageleefd omdat ze niet voldoende het beroepskarakter heeft aangetoond waardoor de aanslagen zijn gekenmerkt door willekeur. Zo werd er geoordeeld dat er slechts sprake is van beroepsinkomsten wanneer het bestaan is aangetoond van een activiteit die met een voldoende herhaling en frequentie voorkomt en die wegens de manier van organisatie een beroepskarakter heeft.

De rechtbank oordeelde dat, in tegenstelling tot inkomsten uit een beroepswerkzaamheid die gekwalificeerd worden als inkomsten in ruil voor het leveren van dienstprestaties, er in het kader van pokerspelen louter sprake is van een verdeling van inleggen van andere spelers en dat de fiscale administratie in gebreke blijft om afdoende aan te tonen dat een loutere aanwezigheid op een website duidt op een beroepswerkzaamheid.

Op heden is het aldus zo dat de rechtbank (nog) niet aanvaard dat pokerwinsten dienen gekwalificeerd te worden als beroepsinkomsten. De rechtbank heeft de zaak echter uitgesteld voor verdere behandeling om de fiscale administratie toe te laten een subsidiaire aanslag voor te leggen.

Zo lang er hieromtrent geen duidelijkheid is, is het dan ook zeer begrijpelijk dat ‘girafganger7’ in een ander land zijn pokeractiviteiten verderzet. Op deze wijze worden zijn winsten immers niet in België belast. Zo zal de winst die hij heeft behaald voor het wereldkampioenschap nu dan ook in Oostenrijk belast worden, een land die met betrekking tot pokerwinsten een gunstig fiscaal regime heeft.

Wordt in ieder geval vervolgd..

Bron: Rechtbank van eerste aanleg – Oost-Vlaanderen, afdeling Gent – 6de burgerlijke kamer – Vonnis van 9 januari 2023 – Rol nr 21/1220/A

RECHTEN VAN DE HUURDER BIJ HET LANG AANSLEPEN VAN HERSTELLINGSWERKEN DOOR DE VERHUURDER

De verhuurder is verplicht om gedurende de looptijd van de woninghuurovereenkomst de goede staat en de bewoonbaarheid van de woning te garanderen. Zo moet de woning steeds voldoen aan de minimale kwaliteitsnormen en mogen er geen gebreken van categorie II of III worden vastgesteld.

Categorie II betreft de ernstige gebreken dewelke geen direct gevaar voor de veiligheid of gezondheid vormen. Indien dergelijke gebreken worden vastgesteld, zal de woning ongeschikt verklaard worden.

Categorie III betreft dan weer de ernstige gebreken die wel een direct gevaar vormen voor de veiligheid of de gezondheid van de bewoners of die leiden tot mensonwaardige levensomstandigheden. Bij vaststelling hiervan zal de woning ongeschikt én onbewoonbaar verklaard worden.

In beide gevallen kan de huurder naar de vrederechter gaan om de huurovereenkomst te laten ontbinden of te eisen dat de verhuurder de nodige werkzaamheden uitvoert.

Om de goede staat en de bewoonbaarheid van de woning te vrijwaren, zal het de verhuurder er soms toe nopen om de nodige werkzaamheden te verrichten tenzij het gaat om kleine herstellingswerken (bvb. vervanging lamp,..), die doorgaans door de huurder moeten worden verricht.

Stel nu dat uw ramen gesprongen zijn door bijvoorbeeld de warmte en de verhuurder de vervanging ervan ellenlang laat duren, wat zijn dan uw rechten als huurder?

Om uw rechten als huurder in dergelijke gevallen te weten, is de datum van het sluiten van de huurovereenkomst van groot belang. Indien uw huurovereenkomst is gesloten na 1 januari 2019, de datum van de inwerkingtreding van het Vlaamse Woninghuurdecreet, zal de huurder een huurprijsvermindering kunnen vorderen indien de dringende werken langer duren dan 30 dagen op grond van artikel 27 van het Vlaamse Woninghuurdecreet. Deze bepaling is van dwingend recht waardoor er contractueel niet van kan worden afgeweken.

Indien uw huurovereenkomst dateert van voor 1 januari 2019, zijnde voor de inwerkingtreding van het Vlaamse Woninghuurdecreet, zal de Woninghuurwet van toepassing zijn. Hier zal de huurder pas een prijsvermindering kunnen vorderen indien de dringende werken langer duren dan 40 dagen. Bovendien is deze bepaling niet van dwingend recht waardoor er contractueel van kan worden afgeweken. Zo kan de verhuurder bijvoorbeeld in de huurovereenkomst een clausule inbouwen waarbij er wordt gestipuleerd dat er geen prijsvermindering zal plaatsvinden indien de werken langer dan 40 dagen duren. Indien uw huurovereenkomst dateert van voor 2019 is het dus zeer belangrijk dat u uw huurovereenkomst zeer grondig doorneemt alvorens naar de vrederechter te stappen.

Bij verdere vragen hieromtrent, aarzel dan zeker niet om ons te contacteren

Nieuwe regels voor de invordering van consumentenschulden vanaf 1 september 2023

Op 4 mei 2023 werd het nieuwe Boek XIX van het Wetboek Economisch Recht (hierna: WER) goedgekeurd. Deze wetgeving bevat zowel bepalingen over de gevolgen van betalingsachterstanden van consumentenschulden ten opzichte van ondernemingen, als regels met betrekking tot de minnelijke invordering van consumentenschulden door schuldeisers of derden. De regels zijn van toepassing op nieuwe overeenkomsten en nieuwe schulden vanaf 1 september 2023 en op alle invorderingen vanaf 1 december 2023. In B2B-relaties blijft de wet van 2 augustus 2002 van toepassing.

Onderstaand worden enkele nieuwigheden van de nieuwe wet besproken.

De eerste vernieuwing van de wet is de verplichte kosteloze eerste herinnering. De wetgever schrijft voor het eerst een verplichte kosteloze herinneringsbrief voor bij het invorderen van onbetaalde facturen. Het is steeds aan de schuldeiser om hiervan het bewijs te leveren. Nadien dient de schuldeiser 14 te wachten alvorens hij zich kan beroepen op verwijlintersten of een schadebeding. Hieruit volgt dat een eerste ingebrekestelling dus enkel de hoofdsom omvat. Voor een bijkomende herinnering mag de schuldeiser maximaal 7,50 euro aanrekenen.

De tweede vernieuwing die de wetgever invoerde zijn de vormvereisten van de eerste kosteloze herinneringsbrief. De eerste herinneringsbrief moet minstens de volgende elementen bevatten:

      • Het verschuldigde bedrag en het bedrag van het schadebeding dat bij wanbetaling geëist wordt
      • De naam, en het ondernemingsnummer van de schuldeiser
      • Een beschrijving van het product, alsook de datum van opeisbaarheid van deze schuld
      • De termijn van veertien dagen, en de ingang van deze termijn, waarbinnen de schuld moet terugbetaald worden vooraleer enige kosten, intresten of vergoedingen mogen worden gevorderd

Een derde vernieuwing is de plaffonering van de nalatigheidsinteresten. De nalatigheidsinteresten worden met name geplaffoneerd tot de wettelijke interest zoals opgenomen in de Wet van 2 augustus 2002. Daarnaast worden eventuele schadebedingen beperkt naargelang de openstaande hoofdsom.

Zo kan de forfaitaire vergoeding (schadevergoeding) niet hoger zijn dan:

      • 20 EUR indien het resterende verschuldigde bedrag lager is dan of gelijk is aan 150 EUR
      • 30 EUR vermeerderd met 10 % van het verschuldigde bedrag op de schijf tussen 150,01 en 500 EUR indien het resterende verschuldigde bedrag ligt tussen 150,01 en 500 EUR
      • 65 EUR vermeerderd met 5 % van het verschuldigde bedrag op de schijf boven 500 EUR met een maximum van 2.000 EUR indien het resterende verschuldigde bedrag hoger is dan 500 EUR.

Onrechtmatige bedingen worden voor niet-geschreven gehouden. Het is daarom belangrijk om uw algemene voorwaarden na te kijken en eventueel in overeenstemming te brengen met de huidige wetgeving.

De vierde en laatste vernieuwing dat we zullen bespreken is de sanctionering. Het niet-naleven van voormelde bepalingen kan leiden tot sancties. De consument zal terugbetaald moeten worden door de onderneming bij elke verkregen betaling die in strijd is met de bepalingen van deze nieuwe regelgeving. Daarnaast zal de vordering niet kunnen worden ingevorderd door de gerechtsdeurwaarder indien bovenstaande formaliteiten niet correct werden nageleefd. Het is dus aangewezen om de nodige aandacht te besteden bij het opmaken van de herinneringsbrief. Daarnaast zijn er ook verschillende boetes die kunnen worden opgelegd bij bepaalde inbreuken. De boetes gaan van 26,00 euro tot 10.000,00 euro tot zelfs 4% van de totale jaaromzet in het laatst afgesloten boekjaar.

Duidelijke en geldige algemene voorwaarden zijn aldus van cruciaal belang voor uw onderneming.