Een niet-concurrentiebeding in een dienstverleningsovereenkomst komt in de praktijk vaak voor doch de geldigheid ervan is niet vanzelfsprekend. Niettegenstaande, aanvaarden rechtspraak en rechtsleer in bepaalde gevallen de geldigheid van zo’n beding, mits het aan enkele strikte voorwaarden voldoet.
Een eerste vereiste is de proportionaliteit van het beding. Dit betekent dat de beperkingen die worden opgelegd in verhouding moeten staan tot het nagestreefde doel. De rechter toetst of het bedrag van de schadevergoeding in verhouding staat tot de potentiële economische schade. De schadevergoeding, de duur van het beding, het geografisch toepassingsgebied en het voorwerp van het beding worden allen aan een proportionaliteitstoets onderworpen.
De duurtijd van het beding dient evenzeer redelijk te zijn. In de praktijk wordt een maximale termijn van twee tot drie jaar doorgaans aanvaard, maar dit is geen vaste regel. Elk geval moet afzonderlijk beoordeeld worden. Voor het geografisch toepassingsgebied geldt dat de beperking niet verder mag gaan dan de regio waarin de zelfstandige daadwerkelijk actief was. De beoordeling blijft steeds contextueel en feitelijk.
Wanneer een geldig niet-concurrentiebeding geschonden wordt, kan de benadeelde partij een stakingsvordering instellen. De rechter kan in dat geval het verderzetten van de concurrerende activiteit verbieden. Het is dus van cruciaal belang om niet-concurrentiebedingen met zorg op te stellen: ze moeten niet alleen juridisch doordacht zijn, maar ook getuigen van redelijkheid, proportionaliteit en transparantie over de bedoeling van de partijen.
Zo een niet-concurrentiebeding mag dan vaak als algemene bepaling opgenomen worden in een dienstverleningsovereenkomst, het is alsnog nuttig om er goed over na te denken.
De financiële en praktische gevolgen zijn immers niet min.BRON: C., LEBON, Niet-concurrentiebedingen en het nut van deelbaarheidsbedingen, noot onder Cass. 23 januari 2015, RW 2016, 1187