De afwerving van patiënten is momenteel een hot topic in de zorgsector.
Wettelijk gezien heeft de patiënt volgens artikel 6 van de Wet op de Patiëntenrechten een vrije keuze van zorgverlener. Dit is een mes dat aan twee zijden snijdt.
Enerzijds ziet de praktijk of de zorgverstrekker die jarenlang een patiëntenbestand heeft opgebouwd zich bij het vertrek van een zorgverstrekker geconfronteerd met een verlies van (een deel van) dit patiëntenbestand doordat de patiënten beslissen om de vertrekkende zorgverstrekker te volgen. Dit brengt uiteraard ook een verlies van inkomsten met zich mee voor de praktijk.
Anderzijds wordt de vertrekkende zorgverstrekker vaak geconfronteerd met schadeclaims van de praktijk indien de patiënten beslissen om door deze vertrekkende zorgverstrekker verder te worden verzorgd.
Zowel het Hof van Beroep te Gent als het Hof van Beroep te Antwerpen spraken zich recent uit in deze moeilijke kwestie.
Hof van Beroep te Gent
In de zaak van het Hof van Beroep te Gent was sprake een thuisverplegingspraktijk die zich geconfronteerd zag met een vertrek van een verpleegkundige die tevens de mede-praktijkcoördinator uitmaakte in de praktijk.
Met het vertrek van deze verpleegkundige/mede-praktijkcoördinator besloot een groot deel van het patiëntenbestand om verder door deze persoon te worden verzorgd.
In de overeenkomst tussen de thuisverplegingspraktijk en de vertrekkende verpleegkundige/mede-praktijkcoördinator was een artikel voorzien waarin was bedongen dat bij overname van patiënten van de thuisverplegingspraktijk door de vertrekkende na het einde van de overeenkomst, de vertrekkende verpleegkundige een vergoeding aan de thuisverplegingspraktijk is verschuldigd van drie maal het gemiddelde bedrag aan gefactureerde zorgen gedurende de laatste drie maanden bij deze patiënten.
Volgens het Hof van Beroep te Gent maakt dergelijke clausule geen afwervingsverbod uit, noch wordt hierdoor het principe van de vrijheid van arbeid, handel en nijverheid (artikel II.2 tot II.4 WER) van de vertrekkende verpleegkundige aangetast. Immers stelt het Hof dat dit artikel de vertrekkende verpleegkundige niet belette om zijn beroepsactiviteit als thuisverpleegkundige vrij te verrichten waar en wanneer hij dit wenste en met de patiënten waarvoor hij wenste te werken. Er was immers geen sprake van een verboden concurrentiebeding dat tot nietigheid van de betreffende clausule zou dienen te lijden.
Aldus besloot het Hof van Beroep te Gent dat de vertrekkende verpleegkundige wel degelijk een vergoeding was verschuldigd aan de thuisverplegingspraktijk op basis van deze clausule in de overeenkomst.
Hof van Beroep te Antwerpen
In een zaak voor het Hof van Beroep te Antwerpen waren de feiten de volgende.
Drie thuisverpleegkundigen besloten om de thuisverplegingspraktijk waarvoor zij werkzaam waren te verlaten met inachtneming van de contractuele opzegtermijn van 3 maanden waarbij zij de zorgen aan de patiënten gedurende deze termijn verder bleven uitvoeren.
Tijdens het uitvoeren van de opzegtermijn werd evenwel de samenwerking door de thuisverplegingspraktijk met onmiddellijke ingang beëindigd om de vermeende reden dat de vertrekkende thuisverpleegkundigen de patiënten tijdens de opzegtermijn benaderden teneinde deze af te werven met als doel om hen na de samenwerking verder te verzorgen.
De thuisverplegingspraktijk in kwestie was dan ook van oordeel dat er een vergoeding verschuldigd was door de vertrekkende verpleegkundigen nu zij een met de eerlijke marktpraktijken strijdige daad zouden hebben gesteld waardoor de beroepsbelangen van de praktijk waren geschonden (artikel VI. 104 WER).
In tegenstelling tot de zaak die was beslecht door het Hof van Beroep te Gent, was in deze zaak geen sprake van een contractuele clausule die voorzag in een vergoeding aan de praktijk indien patiënten besloten om de vertrekkende verpleegkundige te volgen.
Daarentegen was in de overeenkomst wel een beding opgenomen dat uitdrukkelijk stelde dat zowel de thuisverplegingspraktijk als de verpleegkundige de vrije keuze van de patiënt dienden te respecteren.
Het Hof van Beroep te Antwerpen stelde in deze zaak dat het afwerven van cliënteel van een concurrent op zich niet ongeoorloofd is en voortvloeit uit de vrijheid van handel en nijverheid (thans vrijheid van ondernemen) en vrijheid van concurrentie. Volgens het Hof mag hierbij rechtmatig gebruik worden gemaakt van de vorming, beroepskennis en ervaring die voordien werden verworven.
Het benaderen van cliënteel van een concurrent wordt, zelfs indien dit op systematische en georganiseerde wijze geschiedt, niet beschouwd als een oneerlijke marktpraktijk in de mate dat geen begeleidende omstandigheden worden bewezen die de afwerving een onrechtmatig karakter zouden geven.
Het Hof oordeelde in deze zaak dat er geen begeleidende omstandigheden worden aangetoond die de vermeende afwerving door de vertrekkende verpleegkundigen onrechtmatig zouden maken. Bijgevolg werd de vordering van de thuisverplegingspraktijk integraal afgewezen.
Besluit:
Het cruciaal verschil tussen beide uitspraken zit hem dus in het al dan niet voorzien van een beding dat voorziet in een vergoeding voor de praktijk ingeval de patiënten binnen een bepaalde termijn beslissen om de vertrekkende zorgverstrekker te volgen.
Is dit beding niet voorzien in de overeenkomst, dan zal de praktijk moeten aantonen dat sprake is van oneerlijke marktpraktijken en onrechtmatige daden door de vertrekkende zorgverstrekker met als gevolg dat de patiënten besloten hebben om hem/haar te volgen.
Kunnen dergelijke daden niet door de praktijk worden aangetoond en is er geen contractuele clausule bepaald die voorziet in een vergoeding, dan zal de vertrekkende verpleegkundige geen vergoeding verschuldigd zijn aan de praktijk indien de patiënten beslissen om deze te volgen.
Bronnen: Arrest Hof van Beroep te Antwerpen van 7 juni 2023 (onuitg.) en arrest Hof van Beroep te Gent van 15 maart 2023 (onuitg.)