Het faillissementsrecht is geen eenvoudige materie. Dit wordt bevestigd door het feit dat een curator onlangs cassatieberoep aantekende tegen het arrest van 12.10.2020 van het hof van beroep te Gent.
De curator meent dat de appelrechter door te beslissen dat het loon als tegenprestatie voor werk geleverd door een werknemer na de faillietverklaring niet het voorwerp van de buitenbezitstelling vormt, zelfs wanneer de arbeidsprestaties werden geleverd en het loon werd betaald op basis van een arbeidsovereenkomst die dateert van vóór het faillissement, en de betaling van het loon gebeurt op basis van een oorzaak die de faillissementsdatum voorafgaat, artikel XX.110, §§1 en 3, tweede lid WER en, voor zoveel als nodig, de artikelen 1108 en 1131 van het oud Burgerlijk Wetboek schendt.
De bestreden beslissing van het hof van beroep
Op 15 september 2017 sloot één van de verweerders een arbeidsovereenkomst voor arbeiders af voor onbepaalde duur. Deze overeenkomst trad in werking op 2 oktober 2017.
Op 19 juni 2018 werden verweerders failliet verklaard en werd er een curator aangesteld. Het kwam tussen partijen vrij snel tot een woordenwisseling over de bestemming van de inkomsten uit de door één van de verweerders geleverde arbeidsprestaties.
De vraag die hier centraal staat is namelijk de vraag of de inkomsten uit arbeidsprestaties hun oorzaak vinden in de arbeidsovereenkomst en dus een oorzaak hebben die aan het faillissement voorafgaat.
De curator is van oordeel dat deze inkomsten uit arbeid hun oorsprong vinden in een arbeidsovereenkomst aangegaan voor het faillissement en dus onderdeel zijn van de faillissementsboedel overeenkomstig artikel XX.110 WER.
De appelrechter stelde vast dat er tussen de gefailleerde en een derde een arbeidsovereenkomst werd afgesloten vóór het faillissement. De appelrechter is van oordeel dat het loon voor arbeidsprestaties geleverd na de faillissementsdatum niet toevallen aan de boedel, ongeacht of deze arbeidsprestaties geleverd werden in het kader van een arbeidsovereenkomst gesloten vóór of na het faillissement.
De appelrechter komt tot dit oordeel op basis van de Memorie van Toelichting bij artikel XX.112 WER (nu: XX.110 WER). De wetgever besloot dat loon voor arbeidsprestaties geleverd na de faillissementsdatum niet toebehoren aan de boedel, ongeacht of deze arbeidsprestaties werden geleverd op grond van een arbeidsovereenkomst gesloten vóór dan wel na het faillissement.
De curator meent dat uit artikel XX.110, §1 en §3, eerste lid van het WER volgt dat wanneer de oorzaak van een door de gefailleerde ontvangen vergoeding dateert van voor het faillissement, deze vergoeding behoort tot het actief van het faillissement. Wanneer een gefailleerde dus een arbeidsovereenkomst afsluit vóór de faillissementsdatum, behoren de inkomsten uit de arbeidsprestaties geleverd na de faillissementsdatum tot het actief van het faillissement in de zin van artikel XX.110, §3, tweede lid WER.
Het oordeel van het Hof van Cassatie
Het Hof van Cassatie is van oordeel dat uit de wetsgeschiedenis volgt dat de doelstelling van het tweede-kansen-beleid dat de gefailleerde natuurlijke personen moet aanmoedigen om opnieuw aan het economische leven deel te nemen, zodat de opbrengsten van arbeidsprestaties geleverd na de opening van het faillissement buiten de boedel blijven.
Het recht op loon ontstaat door het verrichten van arbeid op basis van een arbeidsovereenkomst.
De oorzaak van het door de gefailleerde ontvangen loon is dus de door hem verrichte arbeid. Dit heeft als gevolg dat het loon dat de gefailleerde ontvangt voor arbeidsprestaties die door hem worden geleverd na het faillissement, niet tot het actief van het faillissement behoren, ook al werd de arbeidsovereenkomst gesloten vóór het faillissement.
Het Hof van Cassatie verwerpt het cassatieberoep.
Bron: Cass. 31 maart 2022, AR C.21.0160.N, www-stradalex-com.kuleuven.e-bronnen.be/nl/sl_src_publ_jur_be/document/ECLI:BE:CASS:2022:ARR.20220331.1N.8-NL; www-stradalex-com.kuleuven.e-bronnen.be/nl/sl_news/document/sl_news_article20220426-2-nl.