Hof van Justitie oordeelt dat een werknemer met een handicap recht heeft op een andere functie

In een arrest van 10 februari 2022 sprak het Hof van Justitie zich uit over de vraag gesteld door de Raad van State om de richtlijn 2000/78 voor gelijke behandeling in arbeid en beroep te verduidelijken en in het bijzonder om het begrip “redelijke aanpassingen voor gehandicapten” uit te leggen.

De feiten die aanleiding gaven tot deze vraag waren de volgende:

Een man was sinds november 2016 tewerkgesteld als spoorwegonderhoudsmedewerker bij HR Rail, zijnde de exclusieve werkgever van spoorwegpersoneel. Bij de opstart van zijn functie diende hij eerst een proeftijd te doorlopen die hij uitvoerde bij Infrabel.

Één jaar later werd bij de man een hartaandoening vastgesteld en diende hij een pacemaker te laten plaatsen. Hierdoor mocht de man niet meer in de omgeving van spoorwegen werken aangezien een pacemaker gevoelig is voor elektromagnetische velden. Ten gevolge hiervan heeft de FOD Sociale Zekerheid hem erkend als een persoon met een handicap.

In juni 2018 werd de man vervolgens medisch ongeschikt verklaard om de functie als spoorwegonderhoudsmedewerker uit te oefenen waarvoor hij in dienst was genomen. Hij werd vervolgens aangesteld als magazijnmedewerker binnen HR Rail.

Enkele maanden later werd in september 2018 aan de man meegedeeld dat hij met ingang van 30 september 2018 zou worden ontslagen met hieraan gekoppeld een verbod van 5 jaar om hem opnieuw aan te stellen in de graad waarvoor hij was in dienst genomen.

Vermits de man nog een proefperiode doorliep, kon hij niet in aanmerking komen voor een andere functie binnen dezelfde onderneming. Deze mogelijkheid was immers uitgesloten in het reglement geldend voor het personeel van de Belgische Spoorwegen. Volgens dit reglement konden enkel statutaire personeelsleden die me een handicap werden erkend, in een andere functie worden tewerkgesteld.

Het Hof van Justitie boog zich over deze zaak en stelde dat het begrip “redelijke aanpassingen voor gehandicapten” inhoudt dat een werknemer, met inbegrip van diegene die na zijn aanwerving een proeftijd doorloopt, die wegens zijn handicap ongeschikt is verklaard om de essentiële taken van de door hem vervulde functie uit te oefenen, moet worden aangesteld in een andere functie waarvoor hij de vereiste bekwaamheden en capaciteiten heeft en waarvoor hij beschikbaar is, op voorwaarde dat deze maatregel voor de werkgever geen onevenredige belasting vormt.

Daarnaast stelt het Hof van Justitie dat de bewoordingen van de richtlijn 2000/78 ruim genoeg zijn zodat ook een personeelslid in een proefperiode (en die aldus nog niet definitief in dienst is genomen) binnen de werkingssfeer van deze richtlijn valt.

De werkgever moet dus voor deze werknemer ook passende maatregelen nemen zodat de werknemer met de handicap in staat wordt gesteld om toegang tot arbeid te hebben, in arbeid te participeren of daarin vooruit te komen, dan wel op een opleiding te genieten.

Deze passende maatregel kan bestaan uit de aanstelling van de werknemer met een handicap in een andere functie waarvoor hij wel de vereiste bekwaamheden bezit en waarvoor hij beschikbaar is.

Enkel wanneer deze maatregelen voor de werkgever een onredelijke belasting vormt, dient de werkgever niet aan deze verplichting te voldoen. Hierbij moet volgens het Hof van Justitie rekening worden gehouden met de financiële kosten, alsmede met de omvang en de financiële middelen van de organisatie of onderneming en met de mogelijkheid om overheidsgeld of andere vormen van steun te verkrijgen.

Tot slot geeft het Hof van Justitie nog mee dat de mogelijkheid om een persoon met een handicap in een andere functie aan te stellen alleen kan bestaan wanneer er ten minste één vacante functie bestaat die de betrokken werknemer kan vervullen.

Bron: Arrest Hof van Justitie van 10 februari 2022 in de zaak C-485/20 HR Rail