In een vonnis van 29 november 2022 sprak de Rechtbank van Eerste Aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent zich uit over de vraag of een foutief opgemaakte fiche 281.50 een materiële vergissing uitmaakt.
De feiten die aanleiding gaven tot deze uitspraak waren de volgende.
DE FEITEN:
Eiseres in deze procedure is een arts die sinds oktober 2014 verbonden is aan een ziekenhuis.
In de eerste twee jaren na de start van haar werkzaamheden als arts (zijnde aanslagjaren 2016 en 2017) werden de bruto-inkomsten van het ziekenhuis aangegeven in de aangifte personenbelasting op basis van de fiche 281.50. Deze fiche werd telkens opgemaakt door het ziekenhuis.
Pas enkele jaren nadien werd duidelijk dat deze fiches 281.50 werden opgemaakt door het ziekenhuis zonder opsplitsing (of detail) van de werkelijk gestorte inkomsten na afdracht van de kosten van het ziekenhuis.
Bijgevolg werd steeds verkeerdelijk de bruto-inkomsten aangegeven en niet de werkelijk ontvangen belastbare inkomsten.
Na nazicht van het detail van het ziekenhuis van de afdrachten blijkt dat voor inkomstenjaar 2015 sprake is van een afdracht van 27.193,76 euro en voor het inkomstenjaar 2016 sprake is van een afdracht van 33.089,35 euro.
Om een correctie van deze aangifte te bekomen, werd door eiseres een bezwaarschrift ingediend bij de FOD Financiën. Op 12/05/2021 werd door de FOD Financiën een beslissing genomen over het bezwaarschrift d.d. 03/12/2020 waarbij de verzoekschriften van eiseres werden afgewezen om reden dat zij niet in aanmerkingen komen voor de toepassing van art. 376, §1, WIB92.
Eiseres zag zich aldus genoodzaakt om bij verzoekschrift een procedure in te leiden om alsnog een rechtzetting van de aangiftes te bekomen.
HET OORDEEL VAN DE RECHTBANK:
De rechtbank oordeelde dat het georganiseerd administratief beroep door eiseres niet tijdig werd ingesteld. In toepassing van artikel 1385undecies van het Gerechtelijk Wetboek is de vordering van eiseres uit hoofde van een dergelijke ‘gewone’ betwisting van de aanslagen niet ontvankelijk voor de rechtbank.
Evenwel laat artikel 376 WIB ’92 de belastingplichtige toe om in welbepaalde, uitzonderlijke omstandigheden ook na het verstrijken van de gewone bezwaartermijnen, toch nog ambtshalve de ontheffing te vragen van een vastgestelde overbelasting.
Artikel 376, §1 WIB ’92 stelt namelijk het volgende:
“De adviseur-generaal van de administratie belast met de vestiging van de inkomstenbelastingen of de door hem gedelegeerde ambtenaar verleent ambtshalve ontheffing van de overbelastingen die voortvloeien uit materiële vergissingen, uit dubbele belasting, alsmede van die welke zouden blijken uit afdoende bevonden nieuwe bescheiden of feiten waarvan het laattijdig overleggen of inroepen door de belastingschuldige wordt verantwoord door gewettigde redenen en op voorwaarde dat:
-
-
- die overbelastingen door de administratie werden vastgesteld of door de belastingschuldige, door zijn echtgenoot op wiens goederen de aanslag wordt ingevorderd of door de medeschuldenaar bedoeld in artikel 2 van het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen, aan de administratie werden bekendgemaakt binnen vijf jaar vanaf 1 januari van het jaar waarin de belasting is gevestigd;
- de aanslag niet reeds het voorwerp is geweest van een bezwaarschrift, dat aanleiding heeft gegeven tot een definitieve beslissing nopens de grond.”
-
Aldus laat dit artikel toe dat de belastingplichtige, onder de vermelde voorwaarde, ambtshalve ontheffing kan vragen van overbelastingen die voortvloeien uit materiële vergissingen. De belastingplichtige moet in dit geval wel bewijzen dat hij voldoet aan de toepassingsvoorwaarden van deze uitzonderingsbepaling.
Maar wat is nu een materiële vergissing?
Tijdens de parlementaire voorbereiding van de wet van 30 mei 1949 werden materiële vergissingen door de wetgever omschreven als “rekenfouten, […] schrijffouten en andere grove vergissingen”.
Het Hof van Cassatie omschrijft een materiële vergissing als “een feitelijke vergissing als gevolg van een misvatting omtrent materiële gegevens bij ontstentenis waarvan de belasting wettelijke grondslag mist”.
Volgens het Grondwettelijk Hof sluit een materiële vergissing alle soorten vergissingen, andere dan de materiële uit, alsook vergetelheden vanwege de belastingplichtige of dienst gemachtigde, of enige andere oorzaak dan een vergissing.
Toepassing in casu
In deze zaak werd door eiseres een ambtshalve ontheffing gevraagd omdat per vergissing de brutobaten werden opgenomen in de belastingaangiften in plaats van de werkelijk ontvangen baten door het ziekenhuis. Eiseres was namelijk in de veronderstelling dat het ziekenhuis deze kosten in de uitgereikte fiches 281.50 al in mindering had gebracht.
Volgens de rechtbank gaat de dwaling in essentie terug op het feit dat eiseres (die pas kort voordien in dienst was getreden als arts) dacht dat in de fiches 281.50 haar erelonen na aftrek van kosten opgenomen waren, terwijl het in werkelijkheid haar erelonen betrof voor aftrek van kosten.
De rechtbank stelt dat met redelijke mate van zekerheid kan aangenomen worden dat dit een grove feitelijke vergissing betreft omtrent de inhoud van de fiches 281.50 en niets wijst op het bestaan van een rechtsdwaling, zijnde een verkeerde juridische keuze met betrekking tot de fiscale wet of de vaststelling van de belastbare grondslag.
Hierbij wordt door de rechtbank ook verwezen naar een soortgelijke zaak waarbij het Hof van Beroep te Gent op 30 oktober 2007 had geoordeeld dat “er nooit enige twijfel kan bestaan hebben rond de vraag of de kosten die het ziekenhuis haar maandelijks aanrekende, aftrekbare beroepskosten waren en dus in mindering moesten komen van haar brutobaten”.
Door de rechtbank wordt duidelijk gesteld dat niets erop wijst dat er sprake zou zijn van een vergetelheid in hoofde van eiseres nu zij de bedragen had vermeld in de fiches 281.50 (code 2650) en daarnaast andere werkelijke beroepskosten (code 2657) had aangegeven zonder zich te realiseren dat het bedrag opgenomen onder code 2650 de behaalde baten betroffen voor aftrek en niet de behaalde baten na aftrek van de kosten.
De FOD Financiën had hierbij opgeworpen dat de aangiften waren verricht door een gemandateerde accountant en deze ter zake de fout diende op te merken. De rechtbank volgt deze stelling evenwel niet en oordeelt dat het feit dat de aangifte gedaan zouden zijn door een gemandateerde accountant en niet door de belastingplichtige zelf, niet van aard kan zijn om de kwalificatie van de materiële vergissing te wijzigen.
Bijgevolg oordeelde de rechtbank het volgende:
“Gelet op het bestaan van de materiële vergissingen zoals hierboven uiteengezet en gelet op het feit dat ook aan de overige toepassingsvoorwaarden om ambtshalve ontheffing te verlenen, is voldaan – hetgeen niet betwist wordt tussen partijen-, zijn eisers gemachtigd op ambtshalve ontheffing van de overbelastingen die uit deze materiële vergissingen voortvloeien.”
Aldus dienen de bestreden aanslagen ontheven te worden in de mate dat de kosten voor aanslagjaar 2016 en aanslagjaar 2017, ingehouden door het ziekenhuis op de aan eiseres toegekende erelonen, niet in mindering gebracht werden van de belastbare grondslag.
Bron:
Vonnis van 29 november 2022 van de Rechtbank van Eerste Aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent, 6e burgerlijke kamer (onuitg.)