ERFBELASTING BIJ OVERGANG VAN EEN FAMILIALE ONDERNEMING MET INBEGRIP VAN EEN ONROEREND GOED DIE DEELS TOT BEWONING WORDT AANGEWEND, OPSPLITSING VEREIST?  

De Vlaamse Codex Fiscaliteit (hierna VCF) voorziet in een gunsttarief van 7% voor de verkrijging tussen andere personen van de activa in een familiale onderneming, voor zover de activa door de erflater beroepsmatig zijn geïnvesteerd in de familiale onderneming. Artikel 2.7.4.1.1 VCF stelt echter dat dit verlaagde tarief niet van toepassing is op de verkrijging van onroerende goederen die hoofdzakelijk tot bewoning worden aangewend of zijn bestemd.

Onlangs heeft de Rechtbank van Eerste Aanleg te Gent een interessante uitspraak gedaan hieromtrent. Ze moest zich uitspreken over een dispuut tussen belastingplichtigen en VLABEL waarbij er onenigheid was over de toepassing van voormeld artikel.

De belastingplichtigen hadden een familiale onderneming verkregen met inbegrip van een onroerend goed dat ten belope van 65% beroepsmatig werd aangewend en 35% voornamelijk tot bewoning. Gezien het gegeven dat het activa voor 35% tot bewoning werd aangewend, was VLABEL van oordeel dat er voor dit gedeelte geen toepassing kan worden gemaakt van het gunsttarief van 7%. Ze verwees hiervoor naar omzendbrief VLABEL 2015/2 en artikel 2.8.6.0.5 VCF waarin het volgende wordt bepaald:

“Voor de toepassing van artikel 2.8.6.0.3 en artikel 2.8.6.0.6., § 1, 2°, moet de aanwending of de bestemming van een onroerend goed worden nagegaan per kadastraal perceel of per gedeelte van een kadastraal perceel als dat gedeelte ofwel een afzonderlijke huisvesting is, ofwel een afdeling van de productie of van de werkzaamheden is die, of een onderdeel daarvan dat, afzonderlijk kan werken, ofwel een eenheid is die van de andere goederen of delen die het perceel vormen, kan worden afgezonderd.”

De belastingplichtigen konden zich hier niet in vinden en zijn van oordeel dat VLABEL onterecht deze opsplitsing toepast om reden dat dit artikel geen verwijzing maakt naar artikel 2.7.4.2.2 VCF, dewelke van toepassing is op de erfbelasting.

De rechtbank volgde de belastingplichtigen hierin en stelde dat er geen enkele wettelijke grondslag is om een opsplitsing bij de vererving van een familiale onderneming te verantwoorden. Aangezien het onroerend goed slechts bijkomstig (35%) voor bewoning werd aangewend, kan ook artikel 2.7.4.1.1 VCF niet worden toegepast waardoor het verlaagd tarief van 7% op de volledige waarde van het onroerend gebouw kon worden toegepast.

De rechtbank verwees in dit kader ook naar de parlementaire voorbereiding waarbij het volgende werd gesteld:

Er kan evenmin van het fiscale gunstregime genoten worden indien, voor wat betreft familiale ondernemingen, onroerende goederen worden overgedragen die hoofdzakelijk tot bewoning worden bestemd. Dit moet toelaten dat de verkrijgers van de kleine ondernemingen, waarbij de bedrijfsleider in het pand waarin de exploitatie wordt uitgeoefend woont of woonde, toch van de maatregel kunnen genieten

Bron: Rechtbank van Eerste Aanleg te Gent, 22/547/A en Familiale onderneming – (hoofdzakelijk) beroepsmatige investering – onroerend goed deels tot bewoning aangewend – geen wettelijke grondslag voor opsplitsing in de erfbelasting zoals voorzien in omzendbrief – ook bankrekening geniet gunstregime – zeldzame | Vlaanderen.be

Related Posts