De interest verschuldigd door het RIZIV, DGEC op een terug te storten som aan de zorgverlener

In een zaak voor de Kamer van Beroep was sprake van een dossier waarbij het RIZIV onterecht een bedrag van 47.710,29 euro had gevorderd van een verpleegkundige als zijnde de waarde van de onterecht aangerekende verstrekkingen.

Op 9 december 2022 had de verpleegkundige een bedrag van 86.139,97 euro terugbetaald aan het RIZIV.

De DGEC was immers van mening dat er sprake was van onterecht aangerekende verstrekkingen wegens niet uitgevoerde verstrekkingen, onvolledige verpleegdossiers, schending code 429015, niet aanrekenbare verzorgingen en een verkeerde inschatting van de afhankelijkheidscriteria.

Voor de Kamer van Beroep werden de debatten heropend teneinde de DGEC toe te laten om de waarde van de ten onrechte aangerekende verstrekkingen te herberekenen. Hieruit bleek dat de verpleegkundige in kwestie slechts een bedrag van 38.426,68 euro (waarde onterecht aangerekende verstrekkingen + effectieve administratieve geldboete) verschuldigd was.

Aldus diende de DGEC een bedrag van 47.710,29 euro terug te betalen.

De verschuldigde interesten

De verpleegkundige was van mening dat de DGEC een interest was verschuldigd op het terug te betalen bedrag en dit vanaf de datum waarop hijzelf dit bedrag aan het RIZIV had betaald.

De DGEC daarentegen stelde dat de interest pas verschuldigd is bij gebreke aan betaling binnen de 30 dagen na de kennisgeving van de beslissing van de Kamer van beroep.

De Kamer van Beroep stelt dat wat betreft de interest verschuldigd door het RIZIV, DGEC in geval van terugbetaling, de wetgever in artikel 156, §1, tweede lid van de ZIV-wet geopteerd heeft voor het volgende uitgangspunt:

“De verschuldigde sommen worden binnen de dertig dagen volgend op de kennisgeving van de in het eerste lid bedoelde beslissingen (zijnde de beslissingen van de Leidend ambtenaar, de Kamer van eerste aanleg of de Kamer van beroep) betaald.

Bij gebreke aan betaling binnen die termijn, brengen de nog verschuldigde sommen van rechtswege interesten op tegen de wettelijke rentevoet in sociale zaken, te rekenen vanaf het verstrijken van die termijn.”

In de vroegere versie van artikel 156 ZIV-wet was bepaald dat de interesten reeds begonnen te lopen vanaf de eerste werkdag die volgde op de kennisgeving van de beslissing.

Evenwel vond de wetgever dit niet correct aangezien deze regel in de praktijk impliceerde dat de interesten beginnen te lopen voordat de schuldenaar materieel in de mogelijkheid was om over te gaan tot terugbetaling van de verschuldigde sommen.

Aldus werd bij wet van 17 juli 2015 deze regeling gewijzigd. De verschuldigde sommen brengen bijgevolg pas een interest op ingeval de termijn van betaling, bepaald op dertig kalenderdagen, is overschreden.

Deze regel is zowel van toepassing voor de bedragen verschuldigd door de zorgverlener, als voor de bedragen verschuldigd door het RIZIV, DGEC ingevolge een beslissing uitgesproken door één van de rechtscolleges.

Derhalve wordt er dus geen rekening gehouden met de datum waarop de verpleegkundige in dit geval de onverschuldigde bedragen reeds had betaald. Deze stelling is namelijk in strijd met artikel 156,§ 1 van de ZIV wet en de bepalingen in het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 5.134 van het Burgerlijk Wetboek stelt immers dat diegene die een onverschuldigde betaling heeft ontvangen, verplicht is ze terug te geven overeenkomstig de artikelen 5.115 tot 5.122.

Artikel 5.122 van het Burgerlijk Wetboek stelt daarbij dat de restitutie van een zaak zowel de opbrengsten, vruchten als de interesten aan de wettelijke interestvoet omvat die zij heeft voortgebracht sinds de schuldenaar opgehouden is te goeder trouw te zijn.

Deze regel sluit namelijk aan bij het oud artikel 1378 BW waarover het Hof van Cassatie stelde dat diegene die ter goeder trouw een betaling heeft ontvangen en deze als onverschuldigd moet terugbetalen, in de  regel slechts een interest verschuldigd is vanaf het tijdstip dat hij tot de terugbetaling werd aangemaand.

Een aanmaning is dus niet vereist. Pas wanneer de betalingstermijn van 30 dagen is verstreken, zullen de interesten van rechtswege van toepassing zijn.

Bron: Beslissing van 30/10/2023 van de Kamer van Beroep met algemeen rolnummer NB-017-21 AR 23/23.

Related Posts