De zaak betreft een beslissing van de Kamer van Eerste Aanleg van 11 december 2024, waarbij verpleegkundige X werd verweten dat zij tussen 1 april 2019 en 30 oktober 2020 verpleegkundige prestaties ten onrechte heeft aangerekend aan het RIZIV. Concreet ging het om verstrekkingen die volgens de nomenclatuur enkel vergoedbaar zijn wanneer ze worden uitgevoerd in de woon- of verblijfplaats van de rechthebbende, terwijl ze in werkelijkheid plaatsvonden in een gemeenschappelijke woonvoorziening voor personen met een beperking. Deze handelswijze werd als strijdig bevonden met artikel 73bis, 2° van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen.
De leidend ambtenaar van de Dienst voor geneeskundige evaluatie en controle (DGEC) stelde op 12 januari 2024 vast dat er effectief sprake was van een inbreuk en veroordeelde X tot terugbetaling van onterecht aangerekende prestaties ten belope van 37.628,82 euro, waarvan reeds een deel van 19.555,20 euro werd terugbetaald. Daarnaast werd zij op grond van artikel 142, §1, 2° van dezelfde wet veroordeeld tot een administratieve geldboete van 25% van het ten onrechte gefactureerde bedrag, zijnde 9.407,20 euro.
X stelde op 13 maart 2024 beroep in tegen deze beslissing. De Kamer van Eerste Aanleg stelt echter vast dat dit beroep te laat werd ingediend. De beslissing van de leidend ambtenaar werd immers op 23 januari 2024 per aangetekende brief aan haar verzonden en het ontvangstbewijs werd op 29 januari 2024 ondertekend. Volgens artikel 156, §3 van de gecoördineerde wet moest het beroep binnen één maand na kennisgeving worden ingesteld. Aangezien deze termijn overschreden werd, oordeelde de Kamer dat het beroep verjaard is en bijgevolg niet ontvankelijk.
De Kamer verklaarde daarom het beroep van X onontvankelijk, waardoor de oorspronkelijke beslissing van de leidend ambtenaar ongewijzigd blijft gelden en de bedragen alsnog dienen terugbetaald te worden.
Een gewaarschuwd verpleegkundige is er dus twee waard.
BRON: Kamer van Eerste Aanleg, beslissing van 11 december 2024 – RIZIV/DGEC – Algemeen rolnummer: NA-004bis-24