De exponentiële groei van artificiële intelligentie (AI), en met name van generatieve taalmodellen zoals ChatGPT, stelt het recht en beleid voor fundamentele uitdagingen.
Artificiële intelligentie kan veel ondernemingen bijstaan door snel met een antwoord op een vraag te komen, maar zelfs door algehele teksten via Word of Excel op te stellen. Het is slechts een kwestie van de juiste informatie aan te reiken aan bijvoorbeeld ChatGPT, de juiste opdracht te geven en één klik op de virtuele knop. Ondernemingen kunnen op deze manier het werk efficiënter regelen en zelfs economisch meer activiteiten bewerkstelligen met de hulp van zulke systemen.
Is artificiële intelligentie dan een economisch wonderkind en een strategische zet voor winstgenererende ondernemingen?
Zo simpel lijkt het niet te zijn.
De kern van het probleem is dat de maatschappelijke meerwaarde van AI steeds vaker wordt afgewogen tegen de aanzienlijke energie- en klimaatimpact ervan. ChatGPT verbruikt tot 25 keer meer energie dan een klassieke zoekopdracht via Google. Daarnaast is er het waterverbruik voor serverkoeling, dat per gemiddeld gesprek al snel een halve liter bedraagt. Dit lijkt banaal, maar het wordt problematisch wanneer men bedenkt dat wereldwijd miljoenen gebruikers de technologie dagelijks inzetten, vaak voor triviale of niet-noodzakelijke doeleinden. De kernvraag is dan ook of elk gebruik van AI, en specifiek van generatieve taalmodellen, gerechtvaardigd is vanuit het perspectief van duurzaamheid en maatschappelijk nut.
De grootste energieslokop ligt bovendien niet in het dagelijkse gebruik, maar in de training van de modellen. Zo kostte het optimaliseren van GPT-3 maar liefst 1.287 megawattuur aan elektriciteit, wat leidde tot een uitstoot van 502 ton CO₂. Als deze trend zich doorzet, voorspelt adviesbureau Gartner dat AI tegen 2030 goed zal zijn voor 3,5 procent van de wereldwijde elektriciteitsvraag, hetgeen gelijkstaat aan het dubbele verbruik van een land als Frankrijk. De juridische relevantie hiervan is groot: milieurecht en energierecht zullen zich moeten heruitvinden om technologieondernemingen verantwoordelijk te stellen voor hun ecologische voetafdruk. Dit kan bijvoorbeeld via rapporteringsverplichtingen, energienormen voor datacentra of emissiequota specifiek gericht op digitale infrastructuur.
Daarnaast ontstaat er een tweede dimensie: de vraag naar prioritering en differentiatie. Moeten we als samenleving blijven toestaan dat een krachtige AI gratis toegankelijk blijft voor laagdrempelig gebruik, terwijl het net belast wordt door elektrificatie van sectoren zoals transport en industrie? Een juridische piste kan liggen in regulering van toegang, waarbij zwaar gebruik onderworpen wordt aan prijsdifferentiatie of beperkingen tijdens piekperiodes. Ook een CO₂-taks op digitale diensten behoort tot de mogelijkheden. Tegelijk is het belangrijk om het kind niet met het badwater weg te gooien. Want AI kan juist ook een deel van de oplossing zijn. Kleine, gespecialiseerde AI-modellen worden al gebruikt voor procesoptimalisatie in de industrie, met aanzienlijke energiebesparingen tot gevolg. In het klimaatonderzoek worden AI-technieken ingezet om complexe interacties in klimaatsystemen beter te modelleren. AI wordt dan geen vijand van het klimaat, maar een bondgenoot.
De juridische uitdaging ligt dus niet in een verbod of een algemene beperking van AI-gebruik, maar in het faciliteren van een gedifferentieerde aanpak: het ontmoedigen van energieverslindend, weinig doelgericht gebruik en het stimuleren van toepassingen die bijdragen aan klimaatdoelen of efficiëntie. Dat vraagt om heldere wetgeving, maatschappelijke bewustwording én technologische transparantie. De tijd waarin AI beschouwd werd als een neutrale tool is voorbij; het is nu ook een milieufactor van betekenis. De wetgever zal moeten ingrijpen om te zorgen dat de inzet van AI in lijn blijft met bredere duurzaamheidsdoelstellingen en de principes van verantwoord technologisch bestuur.BRON: https://www.vrt.be/vrtnws/nl/2024/05/03/klimaatimpact-chat-gpt-ai/