In een zaak voor de Leidend ambtenaar werden verscheidende inbreuken aan een huisarts ten laste gelegd waaronder het aanrekenen van verstrekkingen die niet zijn uitgevoerd.
Deze inbreuk werd door de DGEC vastgesteld door 50 patiënten van de huisarts te verhoren.
Op basis van deze verhoren wordt door de DGEC in haar PV van vaststelling een extrapolatie gemaakt naar 410 patiënten van de huisarts.
Sedert de wetswijziging van 18 december 2016 werd een controlemethode via steekproeftrekking en extrapolatie expliciet in de GVU-wet werd ingebed, meer bepaald in artikel 146, §2/1 GVU-wet.
De betrokken huisarts kon zich hiermee niet akkoord verklaren en stelde in zijn verweer dat de basisprincipes van een rechtsgeldige extrapolatie niet werden gerespecteerd door de DGEC.
Zo stelde de huisarts dat de DGEC geen onderzoek had gevoerd naar de dossiers van elk van de door haar weerhouden prestaties in de tenlastelegging.
Volgens de huisarts had de DGEC zich aldus beperkt tot een eenvoudige extrapolatie zonder enige aanvaardbare onderbouwing. De verstrekkingen die vermeend foutief werden aangerekend bij deze 50 patiënten, worden geëxtrapoleerd naar alle of minstens naar een groot aantal andere verstrekkingen tijdens dezelfde periode. De onderliggende redenering van deze extrapolatie of haar verantwoording, werd volgens de huisarts geenszins geduid door de DGEC aangezien zij geen enkel concreet bewijs aanbracht voor mogelijke inbreuken op de nomenclatuur voor de overige 360 verzekerden.
De Leidend ambtenaar stelt in zijn beslissing dat voor het toepassen van de extrapolatie-techniek, voor feiten van vóór 6 januari 2017, een beroep kan gedaan worden op de artikelen 1349 en 1353 van het Burgerlijk Wetboek (inmiddels boek 8 Nieuw Burgerlijk Wetboek) betreffende het bewijs.
Het oude artikel 1349 van het Burgerlijk Wetboek liet de bewijslevering door vermoedens toe. Meer in het bijzonder, voorzag artikel 1353 van het Burgerlijk Wetboek:
” Vermoedens die niet bij de wet zijn ingesteld, worden overgelaten aan het oordeel en aan het beleid van de rechter, die geen andere dan gewichtige, bepaalde en met elkaar overeenstemmende vermoedens zal aannemen, en zulks alleen in de gevallen waarin de wet het bewijs door getuigen toelaat, behalve wanneer tegen een handeling uit hoofde van arglist of bedrog wordt opgekomen.”.
De rechter stelt op soevereine wijze het bestaan van de feiten vast waarop hij zich steunt (Cass. 22 mei 2014, F.13.0086.N)
Ook de Kamers van eerste aanleg en Kamers van beroep staan het gebruik van de techniek van de extrapolatie toe.
In huidige zaak oordeelde de Leidend ambtenaar dat de uitgevoerde steekproeftrekking door de DGEC ruim genoeg was, op basis waarvan zij kon overgaan tot een extrapolatie.
Bron: Beslissing van de Leidend ambtenaar van 2 oktober 2023: https://www.riziv.fgov.be/SiteCollectionDocuments/rechtspraak_la_arts_20231002_1.pdf