Indien de DGEC (Dienst voor Geneeskundige Evaluatie en Controle) een onderzoek uitvoert bij een zorgverstrekker en meent tijdens de controle inbreuken op de Nomenclatuur te hebben vastgesteld, dan dienen de sociale inspecteurs deze inbreuken vast te stellen binnen een wettelijk bepaalde termijn.
Elke inbreuk die na het verstrijken van deze termijn wordt vastgesteld, wordt aldus beschouwd als zijnde verjaard waardoor geen sanctie meer aan deze inbreuk kan worden gekoppeld.
De verjaringstermijn neemt een aanvang vanaf de datum waarop de verzekeringsinstellingen de documenten betreffende de (betwiste) verstrekkingen hebben ontvangen.
Tot voor de wetswijziging van 18 december 2016 was de verjaringstermijn vastgesteld op 2 jaar.
Deze termijn werd echter door de wetgever sinds 6 januari 2017 verlengd naar 3 jaar.
De wettelijke grondslag voor de verjaringstermijn werd vastgelegd in artikel 142, §2 GVU-Wet:
§2. De materiële bestanddelen van de in artikel 73bis bedoelde inbreuk, worden door de in artikel 146 bedoelde sociaal inspecteurs vastgesteld in een proces-verbaal overeenkomstig artikel 64 van het Sociaal Strafwetboek.
Op straffe van nietigheid, moeten deze vaststellingen plaatsvinden binnen de drie jaar :
a) te rekenen vanaf de datum waarop de verzekeringsinstellingen de documenten betreffende de betwiste verstrekkingen hebben ontvangen;
b) te rekenen vanaf de datum waarop de door de profielencommissie of door het Nationaal college van adviserend-artsen overgezonden vaststellingen worden ontvangen door de Dienst voor geneeskundige evaluatie en controle.
Deze processen-verbaal tot vaststelling van een inbreuk hebben bewijskracht tot het tegendeel bewezen is, voor zover een afschrift ervan ter kennis wordt gebracht van de vermoedelijke dader van de inbreuk, en, waar nodig, van de in artikel 164, tweede lid, bedoelde natuurlijke persoon of rechtspersoon binnen een termijn van veertien dagen die aanvangt de dag na de vaststelling van de inbreuk, door de in artikel 146 bedoelde sociaal inspecteurs.
In een zaak voor de Kamer van Beroep werd op 13 december 2022 geoordeeld dat voor de toepassing van de verjaringstermijn het zonder belang is dat het onderzoek reeds voor de wetswijziging zou zijn aangevat.
In casu was er sprake van een onderzoek naar de regelmatigheid van de verstrekkingen uitgevoerd door een verpleegkundige dat reeds was gestart vóór de wetswijziging en werd afgerond na de wetswijziging. De gecontroleerde zorgverlener in kwestie zag zich aldus geconfronteerd met een verlenging van de verjaringstermijn van de feiten met 1 jaar en wierp om die reden op voor de Kamer van Beroep op dat zijn rechten van verdediging door de verlenging van de termijn zouden geschonden zijn.
De Kamer van Beroep volgende echter deze visie niet en was van mening dat de verlenging van de verjaringstermijn door de wetgever was ingegeven ter bijkomende bescherming van de overheidsgelden tegen onrechtmatige aanrekeningen.
Aldus zal op vandaag een verjaringstermijn van toepassing zijn van 3 jaar sinds de datum waarop de verzekeringsinstellingen de documenten betreffende de (betwiste) verstrekkingen hebben ontvangen. Het feit dat het onderzoek reeds was gestart voor de wetswijziging zal in dit geval niet ter zake doen.
Bronnen: Beslissing van de Kamer van Beroep van 13 december 2022 met nummer AR: 21/22 en artikel 142 §2 GVU-Wet