In een uitspraak van 18 december 2020 sprak de Kamer van eerste aanleg zich uit over een discussie die was ontstaan inzake de toepasselijkheid van het non bis in idem principe bij de administratieve geldboete die kan worden opgelegd inzake RIZIV-procedures.
Standpunt van de zorgverstrekker
Zo was de zorgverstrekker in kwestie (verpleegkundige) van oordeel dat het beginsel non bis in idem was geschonden om reden dat de terugvordering van het niet-verschuldigde bedrag op zichzelf al een sanctie uitmaakt.
Door het vorderen van een enorme administratieve geldboete is volgens de zorgverstrekker in kwestie eveneens het proportionaliteitsbeginsel geschonden. Wanneer de vergelijking wordt gemaakt met misdrijven uit gemeen recht (onterende behandeling, opzettelijke slagen en verwondingen, schuldig verzuim, oplichting, misbruik van vertrouwen en valsheid in geschrifte) dan kan enkel worden besloten dat de administratieve geldboetes die worden opgelegd in RIZIV-procedures overdreven hoog zijn.
De zorgverstrekker in kwestie vroeg dan ook om geen administratieve geldboete op te leggen of hoogstens de minimum geldboete. Er was namelijk geen sprake van antecedenten en een deel van het terug te betalen bedrag zou vrijwillig terugbetaald worden door de zorgverstrekker (een bedrag van 19.702,21 € zou niet worden betwist en bijgevolg spontaan worden terugbetaald).
Standpunt van de DGEC
De DGEC (Dienst voor Geneeskundige Evaluatie en Controle) daarentegen was van oordeel dat de administratieve boete totaal gerechtvaardigd was gelet op de ernst van de inbreuken, de verstoring van de goede werking van de verplichte ziekteverzekering, het aanzienlijke bedrag van de ten onrechte aangerekende prestaties (bv. niet uitgevoerd: 41.791,05 €), het gebrek aan vrijwillige terugbetaling en de miskenning van duidelijke regels. De gevorderde bedragen zijn volgens de DGEC proportioneel begroot en de terugvordering op zich maakt geen sanctie uit.
Standpunt van de Kamer van eerste aanleg
De Kamer van eerste aanleg stelt dat de redenering van de DGEC grotendeels kan worden gevolgd.
Immers meent de Kamer van eerste aanleg dat de gepleegde inbreuken door de zorgverstrekker in kwestie objectief ernstig te noemen zijn vermits duidelijke nomenclatuurnummers doelbewust werden geschonden. Er was namelijk in dit dossier eveneens sprake van valsheid in geschrifte.
Het opleggen van een administratieve geldboete was volgens de Kamer van eerste aanleg dan ook gerechtvaardigd.
Wat betreft de toepassing van het principe non bis in idem stelt de Kamer van eerste aanleg dat er geen rekening mag worden gehouden met het teruggevorderde bedrag bij het bepalen van de administratieve geldboete.
De terugvordering op zich is namelijk geen sanctie maar een burgerlijke herstelvordering die niet onder de non bis in idem regeling valt. De Kamer verwijst hierbij naar de Mercuriale van de heer Piet van den Bon, eerste advocaat-generaal bij het Arbeidshof te Antwerpen, 2 september 2013.
Daarnaast stelt de Kamer van eerste aanleg dat ten onrechte het proportionaliteitsbeginsel door de zorgverstrekker in kwestie wordt aangehaald. Immers, voor de misdrijven van gemeen recht die door de zorgverstrekker worden aangehaald kan naast de geldboete ook een gevangenisstraf worden opgelegd.
De gevangenisstraf is veel zwaarder dan een geldboete. Zelfs een zeer lichte gevangenisstraf is nog altijd zwaarder dan een zeer zware geldboete.
De Kamer stelt dat een administratieve geldboete van 200% inderdaad hoog is maar dat in andere wetgevingen een dergelijke boete zelfs kan oplopen tot 1000% waarbij de verwijzing door de Kamer wordt gemaakt naar artikel 30 van de Wet betreffende het accijnsstelsel van alcoholvrije dranken en koffie.
Tot slot is de Kamer van mening dat een rechtscollege zich niet dient te mengen in de beleidsopties die de wetgever heeft bepaald inzake het al dan niet strafbaar stellen van bepaalde gedragingen en de keuze van de zwaarte van de er op toe te passen straffen. Een rechtscollege kan evenwel aan de hand van de wettelijk bepaalde strafvork min-max een proportionele straf op de voorliggende zaak uitspreken, rekening houdend met de ernst van de feiten, eventuele antecedenten en het schuldinzicht van de betrokken zorgverstrekker.
Bron: Uitspraak Kamer van eerste aanleg van 18/12/2020 met nummer 13/20.