Wanneer u als zorgverstrekker wordt verhoord door het RIZIV, dan zal u bij uw oproeping tot verhoor een bijlage terugvinden waarop uw rechten in kader van de Salduz-wetgeving worden opgesomd.
Betekent dit dan dat een onderzoek door het RIZIV kan gelijkgesteld worden een onderzoek in een strafrechtelijke procedure?
Dit was de fundamentele vraag die ter discussie lag van de Kamer van Eerste Aanleg.
Een zorgverstrekker die aan een onderzoek was onderworpen door de DGEC (de Dienst voor Geneeskundige Evaluatie en Controle) en in dat kader ook door de DGEC was verhoord, was van mening dat artikel 74 bis van het Sociaal Strafwetboek was geschonden om reden dat voorafgaand het verhoor de tenlastegelegde feiten niet beknopt waren meegedeeld.
Daarnaast worden door de zorgverstrekker ook een aantal verschillen aangehaald tussen de procedure voor het RIZIV en een strafrechtelijke procedure.
De zorgverstrekker was van mening dat hierdoor sprake is van een schending van artikel 10 en 11 van de Grondwet.
Standpunt DGEC (Dienst voor Geneeskundige Evaluatie en Controle)
De DGEC deelt echter de mening van de zorgverstrekker niet en stelt dat een vergelijking van een strafprocedure met een ZIV-procedure niet relevant is aangezien de procedures toepasselijk zijn op totaal verschillende situaties.
Zo gaat het bij een strafprocedure over misdrijven terwijl het hier gaat over administratieve inbreuken. Bij wijze van voorbeeld kan een onderzoeksrechter iemand aanhouden terwijl een sociaal inspecteur dit niet kan.
Een administratief onderzoek kan dan ook niet vergeleken worden met ene gerechtelijk onderzoek.
Standpunt Kamer van Eerste Aanleg
Ook de Kamer van Eerste Aanleg is het niet eens met de visie van de zorgverstrekker en oordeelt dat het Wetboek van Strafvordering het geheel van regels bevat om misdrijven te vervolgen, te berechten en zo nodig te bestraffen met (overwegend) gevangenisstraffen en geldboetes.
Daarentegen is de finaliteit van het Sociaal Strafwetboek compleet verschillend in die zin dat onderhavige procedure een administratief rechtelijke beteugeling beoogt van inbreuken op de ZIV-wetgeving, met een mogelijke terugvordering en eventueel administratieve geldboetes.
Bovendien hebben de officieren van de gerechtelijke politie heel algemene bevoegdheden in tegenstelling tot de sociale inspectiediensten.
De beide procedure beogen dan ook andere doelstellingen, niet tegenstaande een interactie tussen beide mogelijk is.
Zo hebben de sociale inspectiediensten de mogelijkheid om een visitatie uit te voeren, hetgeen niet gelijk wordt gesteld met een huiszoeking bevolen door de onderzoeksrechter. De bevoegdheden van de sociale inspectiediensten zijn bij een visitatie dan ook beperkter dan een huiszoeking door de officieren van de gerechtelijke politie.
Evenwel, indien de omstandigheden zulks vereisen, dan kunnen de sociale inspectiediensten de feiten aangeven bij de procureur des konings die maatregelen kan nemen die noodzakelijk zijn om de strafvordering in werking te stellen en, ingeval daartoe reden is, de zaak bij de onderzoeksrechter aanhangig te maken teneinde een huiszoeking te laten uitvoeren.
Aldus is het wel mogelijk dat de sociale inspectiediensten samenwerken met het openbaar ministerie indien zij zwaarwichtige inbreuken vaststellen.
Bijvoorbeeld: De sociale inspectie stelt een inbreuk vast op de nomenclatuur (bijvoorbeeld: het aanrekenen van verstrekkingen die niet werden uitgevoerd). Echter blijkt die inbreuk ook een misdrijf uit te maken, met name schriftvervalsing (de getuigschriften van verstrekte hulp blijken vervalst te zijn). In dat kader kan het dossier door de sociale inspectie worden overgemaakt aan het openbaar ministerie (procureur of arbeidsauditeur) die zich kan beperken tot een gewoon opsporingsonderzoek of een gerechtelijk onderzoek kan vorderen met de aanstelling van de onderzoeksrechter.
In het geval het misdrijf ernstig is, dan zal het openbaar ministerie de aanstelling van een onderzoeksrechter vorderen zodat een huiszoeking kan worden bevolen.
De Kamer van Eerste Aanleg stelt dan ook uitdrukkelijk dat de ene procedure dus niet de andere uitsluit. Niettemin zijn beide procedures fundamenteel wel verschillend maar maakt dit op zich geen discriminatie uit tegenover de andere procedure.
Bron: Uitspraak van de Kamer van eerste aanleg dd. 18/12/2020 met rolnummer NA-005-19.