Op 1 juni 2023 heeft het Grondwettelijk Hof uitspraak gedaan over de kwestie of de brandverzekering gehouden is om tussen te komen in de schade aan woningen ten gevolge van aanhoudende periodes van droogte.
In de wet van 29 oktober 2021 werd door de wetgever reeds een verduidelijking ingevoerd om een einde te stellen aan deze onduidelijkheid.
Zo wordt in artikel 2 van deze wet bepaald dat de definitie zo moet worden uitgelegd dat ze ook betrekking heeft op een inkrimping van de bodem, te wijten aan droogte.
Tegen deze aanpassing werd door zes verzekeraars en Assuralia een beroep aangetekend tot schorsing en vernietiging van dit artikel 2.
Er werd hierbij door de beroepsindieners gesteld dat artikel 2 een nieuwe rechtsregel uitmaakt die met terugwerkende kracht het toepassingsgebied van artikel 124, § 1, d) van de wet van 4 april 2014 uitbreidt.
Volgens het Hof blijkt duidelijk uit de wetsgeschiedenis dat de wetgever steeds de bedoeling heeft gehad om alle aardverschuivingen en verzakkingen die geheel of gedeeltelijk het gevolg zijn van een natuurlijk fenomeen, anders een overstroming of aardbeving, te dekken.
Aldus kan het inklinken van een belangrijke massa van de bodemlaag die het gevolg is van een langdurige periode van droogte volgens het Hof aanzien worden als schade die wel degelijk gedekt moet worden door de brandverzekeraar.
Aangezien de bestreden bepalingen een interpretatieve bepaling uitmaakt, is de terugwerkende kracht ervan verantwoord.
Deze uitspraak zal ontegensprekelijk een belangrijke wending uitmaken in vele hangende rechtsschillen inzake de tussenkomst van de brandverzekeraar in schade aan woningen vanwege de extreme droogte die de laatste jaren voorkwam.
Bron: GwH 1 juni 2023, Strada Lex 13/06/2023.