DE RECHTSTREEKSE VORDERING VAN DE ONDERAANNEMER

Bouwprojecten bestaan meestal uit een cascade van samenwerkingen. Zonder de nodige bescherming kan een faillissement voor heel wat problemen zorgen. Gelukkig had de wetgever hier oog voor, en heeft die om hieraan tegemoet te komen de ‘rechtstreekse vordering’ voorzien in het Burgerlijk Wetboek.

De basisregel in het Belgische recht is dat een overeenkomst enkel gevolgen heeft voor de partijen die hierbij zijn betrokken. De rechtstreekse vordering is voor onderaannemers de uitzondering op deze regel.

Maar hoe zat die rechtstreekse vordering van de onderaannemer nu weer in elkaar?

De bouwheer doet beroep op een hoofdaannemer, die op zijn beurt voor bepaalde werken beroep doet op een onderaannemer, die gebruik maakt van de diensten van een zelfstandig metselaar enzovoort. Wanneer de hoofdaannemer geconfronteerd wordt met betalingsproblemen, dan komt de onderaannemer hierdoor tevens in de problemen, en mogelijks de metselaar ook.

Indien de onderaannemer evenwel tijdig een rechtstreekse vordering instelde, zal hij over de hoofdaannemer heen kunnen springen en de bouwheer kunnen aanspreken voor zijn nog openstaande vordering. Hieronder wordt dit schematisch weergegeven.

Met andere woorden: indien de onderaannemer die door de hoofdaannemer – zijn opdrachtgever – niet betaald wordt, heeft hij het recht om deze betaling rechtstreeks op te vorderen van de bouwheer.

Zoals hierboven al werd aangehaald werd de rechtstreekse vordering wettelijk verankerd in de wet, en met name in artikel 1798 (oud) Burgerlijk Wetboek. Ook in Boek 5 van het Nieuw Burgerlijk Wetboek heeft de wetgever de rechtstreekse vordering voorzien, zij het als meer algemene bepaling. Gezien artikel 1798 nog niet werd herschreven, blijft voor de onderaannemer voorlopig het bestaande artikel van kracht.

De rechtstreekse vordering (lees: het recht om rechtstreeks betaling te eisen) van de onderaannemer houdt in dat deze onderaannemer zich rechtstreeks tot de opdrachtgever van het hoofdcontract kan wenden om betaling te eisen voor de door hem geleverde prestaties en materialen. Wij noemen deze hierna de bouwheer.

Een beroep op deze rechtstreekse vordering kan u als onderaannemer belangrijke voordelen opleveren.

Zo is de rechtstreekse vordering een belangrijk instrument voor onderaannemers om zich te beschermen tegen wanbetaling en om vergoeding te bekomen voor geleverd werk.

De rechtstreekse vordering kan echter worden ingesteld ten bedrage van al hetgeen de hoofdaannemer aan de onderaannemer verschuldigd is op het ogenblik dat de vordering wordt ingediend. Concreet houdt dit in dat niet alleen de factuurbedragen, maar tevens intresten en schadebedingen kunnen worden opgevorderd.

De rechtstreekse vordering kan daarentegen worden ingesteld zolang de hoofdaannemer niet failliet werd verklaard. Eens de hoofdaannemer failliet is, kan de onderaannemer de vordering niet meer rechtsgeldig instellen. Hij dient dan andere middelen te aan te wenden zoals de aangifte van schuldvordering in het bevoorrecht passief.

Hoe de rechtstreekse vordering op een correcte wijze instellen?

De onderaannemer kan de rechtstreekse vordering instellen via een eenvoudige aangetekende brief gericht aan de bouwheer. Het instellen van de vordering kan aldus vormvrij. Een gerechtelijke procedure of de tussenkomst van een gerechtsdeurwaarder is bijgevolg niet vereist.

Na ontvangst van de aangetekende brief mag de bouwheer het bedrag dat de onderaannemer opvordert niet meer uitbetalen aan de hoofdaannemer. Doet hij dit toch, dan loopt hij het risico dat hij dit bedrag een tweede keer zal moeten betalen.

De bouwheer heeft daarentegen wel het recht tegen de onderaannemer de bezwaren of excepties in te roepen die hij ook tegen de hoofdaannemer kan inroepen. Zijn de werken bijvoorbeeld niet goed of niet tijdig uitgevoerd, dan kunnen deze argumenten ook worden gebruikt om tegen de onderaannemer in te roepen aldus betaling te weigeren.

Related Posts