De bewijslast bij de toepassing van ‘herhaling’ in het kader van de Wegverkeerswet

De Nederlandstalige correctionele rechtbank te Brussel veroordeelde op 20 januari 2022 een beklaagde op grond van de Wegverkeerswet. Zo was de Nederlandstalige correctionele rechtbank te Brussel van oordeel dat een beklaagde zich in een toestand van herhaling bevond. Dit heeft als gevolg dat de sancties verzwaard worden. Zo kan de geldboete verdubbelen of kan er een langer rijdverbod worden opgelegd.

Feiten

Beklaagde werd in verleden veroordeeld door middel van een vonnis van 18 november 2019.

Beklaagde beging binnen een bepaalde periode een nieuwe overtreding waardoor zij voor de rechtbank diende te verschijnen. Beklaagde was het niet eens met de uitspraak van de eerste rechter en tekende beroep aan.

Beklaagde betwistte haar schuld aan de telastlegging door in het grievenformulier en de grieven inzake de schuld en de straf aan te kruisen. In het grievenformulier werd uitdrukkelijk als reden ingevuld dat de herhaling werd betwist en er onvoldoende uitstel was verleend.

De appelrechter was van oordeel dat de beklaagde in haar grievenschrift onder de rubriek “schuld” uitsluitend de op grond van artikel 29ter Wegverkeerswet aangenomen toestand van herhaling heeft betwist en beoordeelt enkel het bestaan van die toestand van herhaling en de straftoemeting.

De appelrechter besliste dat het bewezen is dat het vonnis van 18 november 2019 in kracht van gewijsde is gegaan, en dat het openbaar ministerie dat vonnis niet moet overleggen en de verwijzing naar het informaticasysteem MACH volstaat.

Beklaagde is het niet eens met de zienswijze van de Nederlandstalige correctionele rechtbank Brussel. Zij tekende cassatieberoep aan.

Beklaagde beweert dat de appelrechter ten onrechte oordeelt dat het bewezen is dat het vonnis van 18 november 2019 in kracht van gewijsde is gegaan, dat het openbaar ministerie dat vonnis niet moet overleggen en de verwijzing naar het informaticasysteem MACH volstaat. Dit laatste is geen afdoende bewijs. Dit volgt uit de omstandigheid dat de beklaagde het bewijs voorbrengt dat het vonnis op verzet van 4 oktober 2021 het verzet tegen het vonnis van 18 november 2019 ontvankelijk verklaard.

De beklaagde is van mening dat er geen bewijs is voor de herhaling en dat het vonnis verkeerdelijk geciteerd werd door de appelrechter.

Hof van Cassatie

Beklaagde beweert dat artikel 6.2 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens geschonden is. Beklaagde is van oordeel dat het openbaar ministerie nalaat de feiten te bewijzen en zo de regels van de bewijslast miskent.

Beklaagde beweert ook dat artikel 29ter van de Wegverkeerswet, alsmede miskenning van de regels van de bewijslast en het recht van verdediging werd geschonden.

Volgens het Hof van Cassatie kan de rechter een toestand van herhaling maar aannemen als hij vaststelt dat de bestanddelen voor die herhaling en de daarvoor geldende voorwaarden verenigd zijn. Het bewijs daarvoor dient te blijken uit de aan de rechter overgelegde en voor de partijen beschikbare stukken.

Het openbaar ministerie draagt als vervolgende partij de bewijslast voor het voldaan zijn aan de voorwaarden voor de toestand van herhaling, en niet de beklaagde.

Het voor het vaststellen van een toestand van herhaling vereiste bewijs van een vroegere veroordeling die kracht van gewijsde heeft, wordt in de regel geleverd door een door de griffier uitgereikt afschrift van de veroordelende beslissing of uittreksel met de vermelding dat die beslissing kracht van gewijsde heeft. Het bewijs van het bestaan van een vroegere veroordeling en van het kracht van gewijsde hebben van die beslissing kan door het openbaar ministerie ook met andere middelen worden geleverd. Daarbij kan de afwezigheid van betwisting door de beklaagde op dit punt in aanmerking worden genomen.

Het is aan de rechter te oordelen of het openbaar ministerie al dan niet slaagt in zijn bewijslast.

Uit de stukken waarop het Hof van Cassatie vermag acht te slaan, blijkt het volgende:

      • de eiseres betwist de door artikel 29ter Wegverkeerswet bedoelde toestand van herhaling;
      • een ongetekend afschrift van dit vonnis is door het parketsecretariaat gevoegd aan het strafdossier;
      • de eiseres voert aan dat de procureur des Konings niet bewijst dat dit vonnis kracht van gewijsde heeft;
      • de procureur des Konings heeft een uittreksel neergelegd uit het informaticasysteem MACH, in het bijzonder betreffende het luik strafuitvoering, waaruit zou moeten blijken dat het vonnis van 18 november 2019 werd betekend en er geen verzet of geen hoger beroep werd aangetekend. Dit door een personeelslid van het parketsecretariaat gevoegd uittreksel dat dateert van 7 januari 2021 vermeldt dat het vonnis van 18 november 2019 werd betekend op “28-02- 2020”, zonder dat is vermeld hoe en aan wie werd betekend;
      • de eiseres maakt geen melding van een rechtsmiddel dat tegen dit vonnis zou zijn ingesteld;
      • het in hoger beroep gevoegde uittreksel van het strafregister van 2 december 2021 vermeldt het vonnis van 18 november 2019 niet

Het Hof van Cassatie is van oordeel dat op basis van de bovenstaande gegevens het bestreden vonnis niet wettig kon oordelen dat het vonnis van 18 november 2019, waarvan niet duidelijk is op welke datum het precies werd betekend, op de datum van het bestreden vonnis bestond en kracht van gewijsde had.

Het Hof van Cassatie vernietigt het bestreden vonnis behoudens in zoverre dit het hoger beroep van de eiseres ontvankelijk verklaart en de saisine van het appelgerecht bepaalt. Beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het gedeeltelijk vernietigde vonnis. Verwerpt het cassatieberoep voor het overige.

Bron: Cass. 10 mei 2022, www.stradalex.be; https://www-stradalex-com.kuleuven.e-bronnen.be/nl/sl_news/document/sl_news_article20220530-1-nl.

Related Posts