De administratieve geldboete in RIZIV-zaken: toepassing van de gunst van opschorting, geheel of gedeeltelijk uitstel

In administratieve procedures voor het RIZIV bestaat de mogelijkheid voor de beoordelende instantie om bovenop de sanctie van de terugbetaling van de onverschuldigde prestaties, eveneens een administratieve geldboete op te leggen.

Naargelang de aard van de inbreuk kan deze administratieve geldboete zelfs oplopen tot 200% van het terug te betalen bedrag.

Deze veroordelingen kunnen de zorgverstrekker met een enorme financiële kater achterlaten.

In een zaak voor de Kamer van Beroep werd door de zorgverstrekker in kwestie de vraag gesteld om de gunst van de opschorting toe te kennen.

In strafzaken kan de gunst van de opschorting worden opgelegd onder de volgende voorwaarden:

    • indien de persoon in kwestie nog niet eerder is veroordeeld geweest tot een criminele straf of tot een hoofdgevangenisstraf van meer dan 6 maanden, en;
    • de feiten niet van die aard lijken dat zij meer dan 5 jaar correctionele gevangenisstraf of een zwaardere straf vereisen, en;
    • de persoon in kwestie instemt met de uitspraak tot opschorting.

Zijn deze drie voorwaarden voldaan, dan zal de rechter oordelen dat de feiten die ten laste worden gelegd, bewezen worden geacht, maar wordt de uitspraak van veroordeling voor een bepaalde termijn opgeschort. Afhankelijk van de aard van de feiten kan deze termijn lopen van 1 tot 5 jaar.

Evenwel werd de gunst van de opschorting inzake het opleggen van een administratieve geldboete in RIZIV zaken niet opgenomen in de ZIV wet van 1994.

Vermits deze mogelijkheid wettelijk niet werd voorzien, kan deze dan ook niet worden uitgesproken door de Leidend ambtenaar, de Kamer van eerste aanleg dan wel de Kamer van Beroep.

Daarentegen hebben de Leidend ambtenaar, de Kamer van eerste aanleg en de Kamer van Beroep wél de mogelijkheid om de administratieve geldboete gedeeltelijk dan wel volledig met uitstel op te leggen.

Deze mogelijkheid werd opgenomen in artikel 157, §1 van de ZIV-wet van 1994:

“§ 1. De Leidend ambtenaar of de door hem aangewezen ambtenaar, de Kamer van eerste aanleg of de Kamer van beroep, kan beslissen dat het uitstel geheel of gedeeltelijk wordt toegestaan bij de uitvoering van de beslissingen waarmee een administratieve geldboete wordt opgelegd, bedoeld in artikel 142.

Het uitstel kan toegestaan worden gedurende één tot drie jaar, wanneer binnen de drie jaar voorafgaand aan de uitspraak, geen administratieve geldboete, noch een terugbetaling van ten onrechte aangerekende verstrekkingen aan de betrokkene werd opgelegd door een administratieve of jurisdictionele instantie, ingesteld binnen of bij het Instituut.

Het uitstel wordt van rechtswege herroepen wanneer de zorgverlener veroordeeld is vanwege een nieuwe inbreuk, bedoeld in artikel 73bis, gepleegd gedurende de proeftermijn.”

Door de toepassing van deze mogelijkheid wordt de re-integratie van de zorgverstrekker niet verzwaard, voor zover deze zich onthoudt van nieuwe inbreuken en blijk geeft van schuldinzicht.

Bij de beoordeling of deze mogelijkheid al dan niet wordt opgelegd, wordt door de beoordelende instantie onder andere nagegaan of de zorgverstrekker al werk heeft gemaakt van de terugbetaling van (een deel) van het onverschuldigd bedrag en of de zorgverstrekker ondertussen zelf stappen heeft genomen om zich bij te scholen in de nomenclatuur.

Indien dit het geval is, dan zal de beoordelende instantie in de meeste gevallen gunstiger oordelen en de administratieve boete geheel/gedeeltelijk met een uitstel op te leggen.

Bron: Beslissing Kamer van Beroep d.d. 24/04/2023 met algemeen rolnummer NB-005-21.

Related Posts