Seksuele intentie is volgens hof geen vereist bestanddeel voor de veroordeling voor ongewenst seksueel gedrag op de werkvloer.

Op 5 oktober 2021 heeft het Hof van Cassatie zich uitgesproken over de vraag of de seksuele intentie in hoofde van de dader vereist is opdat er sprake is van ongewenst seksueel gedrag in de zin van artikelen 119 Sociaal Strafwetboek en de Wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers.

Het aangevochten arrest van het Hof van Beroep

De feiten die aan de grondslag lagen, waren de volgende.

In kader van een werkbezoek in het buitenland in november 2012 had een hoogleraar een kamer gedeeld met een mannelijke collega. In de ochtend liep de hoogleraar naakt rond op de kamer en had hij voorgesteld aan zijn mannelijke collega om samen tegelijkertijd de badkamer te gebruiken.

Bovendien had de hoogleraar ongevraagd de badkamer betreden terwijl de collega zich aan het wassen was en heeft hij hem op de kamer ongewenst fysiek aangeraakt.

Het Hof van Beroep te Antwerpen oordeelt op 6 mei 2021 dat de feiten vast staan en dat het zonder toestemming betreden van een badkamer, waar een andere persoon staat te douchen, ongewenst en grensoverschrijdend seksueel gedrag uitmaakt.

De feiten waaraan de hoogleraar zich schuldig maakt, zijn enerzijds strafbaar gesteld door artikel 119 van het Sociaal Strafwetboek en anderzijds door de Wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers op het werk.

 Artikel 119 Sociaal Strafwetboek

Daden van geweld, pesterijen of ongewenst seksueel gedrag op het werk:
Met een sanctie van niveau 4 wordt bestraft, eenieder die in contact treedt met de werknemers bij de uitvoering van hun werk en die, in strijd met de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, een daad van geweld, pesterijen of ongewenst seksueel gedrag op het werk begaat.

 Artikel 32bis Welzijnswet

De werkgevers en de werknemers alsmede de daarmee gelijkgestelde personen bedoeld in artikel 2, § 1, en de andere dan de bij artikel 2, § 1, bedoelde personen die in contact komen met de werknemers bij de uitvoering van hun werk, zijn ertoe gehouden zich te onthouden van iedere daad van geweld, pesterijen of ongewenst seksueel gedrag op het werk.

 

Artikel 32ter Welzijnswet

“ongewenst seksueel gedrag op het werk : elke vorm van ongewenst verbaal, non-verbaal of lichamelijk gedrag met een seksuele connotatie dat als doel of gevolg heeft dat de waardigheid van een persoon wordt aangetast of een bedreigende, vijandige, beledigende, vernederende of kwetsende omgeving wordt gecreëerd”

Daarnaast stelt het Hof dat de feiten ook een aanranding van de eerbaarheid uitmaken, strafbaar gesteld door artikel 373, eerste lid Strafwetboek.

 Artikel 373, eerste lid Strafwetboek

“Met gevangenisstraf van zes maanden tot vijf jaar wordt gestraft de aanranding van de eerbaarheid gepleegd op personen of met behulp van personen van het mannelijke of vrouwelijke geslacht, met geweld, dwang, bedreiging, verrassing of list, of die mogelijk werd gemaakt door een onvolwaardigheid of een lichamelijk of geestelijk gebrek van het slachtoffer.”

Tegen dit arrest wordt door de hoogleraar cassatieberoep aangetekend.

Het oordeel van het Hof van Cassatie

Door de hoogleraar worden in cassatie meerdere middelen aangehaald tegen het arrest van het Hof van Beroep te Antwerpen.

Één van deze middelen heeft betrekking op de beoordeling van de beroepsrechters dat om een persoon schuldig te verklaren aan ongewenst seksueel gedrag op het werk, het volstaat dat de daden van de hoogleraar als gevolg hebben dat de waardigheid van het slachtoffer wordt aangetast of dat een bedreigende, vijandige, beledigende, vernederende of kwetsbare omgeving wordt gecreëerd.

De hoogleraar is het hier niet mee eens en stelt dat uit artikel 119 Sociaal strafwetboek volgt dat de dader zijn daad stelt met een seksuele connotatie. Daarnaast is hij van mening dat voor het misdrijf van aanranding van de eerbaarheid vereist is dat de dader weet dat hij de daad die hij gaat plegen, objectief immoreel of aanstootgevend is en dat hij de intentie had om deze daad te plegen.

Aldus meent de hoogleraar dat de handelingen niet kunnen beschouwd worden als seksueel grensoverschrijdend gedrag waardoor hij niet schuldig kan worden verklaard.

Het Hof van Cassatie daarentegen verwerpt het middel van de hoogleraar en stelt dat uit de artikelen 119 Sociaal Strafwetboek en artikelen 32bis, 32ter, tweede lid, 3° van de  Wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers, volgt dat het ongewenst gedrag van een werknemer met een seksuele connotatie, kan worden aanzien als ongewenst seksueel gedrag.

Hierbij stelt het Hof dat het zelfs niet vereist is dat een werknemer zich gedragen heeft met een seksuele intentie.

Wat betreft de aanranding van de eerbaarheid stelt het Hof dat de strafrechter onaantastbaar oordeelt of de beklaagde wist dat zijn handeling objectief immoreel of aanstootgevend is en hij de wil had die te plegen.

Bron: arrest van 5 oktober 2021 Hof van Cassatie, P.21.0724.N

Related Posts