Op 14 juni 2022 sprak het Hof van Cassatie zich uit over de mogelijkheid om cassatieberoep in te stellen tegen een beslissing van de onderzoeksrechter waarbij het verzoek tot bijkomende onderzoeksdaden wordt afgewezen.
Volgens artikel 420, eerste lid, Wetboek van Strafvordering staat slechts cassatieberoep open tegen een eindbeslissing, behoudens in de in artikel 420, tweede lid, Wetboek van Strafvordering bedoelde uitzonderingsgevallen.
Zo staat er onmiddellijk cassatieberoep open tegen een beslissing inzake bevoegdheid en tegen een beslissing die inzake de burgerlijke rechtsvordering uitspraak doet over het beginsel van aansprakelijkheid.
Het Hof van Cassatie stelt dat een beslissing van de onderzoeksrechter waarbij de gevraagde bijkomende onderzoeksdaden worden afgewezen, geen eindbeslissing uitmaakt in de zin van artikel 420, eerste lid, Wetboek van Strafvordering.
Bovendien maakt het ook geen beslissing uit inzake bevoegdheid in de zin van artikel 420, tweede lid, 1°, Wetboek van Strafvordering aangezien er slechts een geschil inzake bevoegdheid in de zin van de vermelde bepaling bestaat wanneer de rechter die kennisneemt van de strafvordering zich de bevoegdheid van een andere rechter toe-eigent dan wel zich onbevoegd verklaart, waardoor een geschil over rechtsmacht ontstaat dat de rechtsgang belemmert en waaraan slechts met een regeling van rechtsgebied een einde kan worden gesteld.
Het Hof stelt hierbij dat de omstandigheid dat het arrest zou oordelen dat gelet op het tijdsverloop geen aanvullend onderzoek meer kan worden uitgevoerd, dit geen beslissing uitmaakt inzake bevoegdheid in de zin van artikel 420, tweede lid, 1° Wetboek van Strafvordering.
Evenmin maakt dergelijke beslissing een beslissing uit die uitspraak doet over het beginsel van aansprakelijkheid in de zin van artikel 420, tweede lid, 2°, Wetboek van Strafvordering.
Het Hof oordeelt dan ook dat het cassatieberoep niet ontvankelijk is wegens voorbarigheid.
Bron: Hof van Cassatie 14 juni 2022, arrest nr. P.22.0599.N.