HOME-GROWN PLAYER RULES STRIJDIG MET HET EUROPEES RECHT?

Sinds 2009 moeten clubs die deelnemen aan de UEFA-competities acht homegrown spelers in de ruime selectie hebben. UEFA definieert “homegrown spelers” als spelers die, ongeacht hun nationaliteit, tussen hun 15de en 21ste jaar minstens drie jaar zijn opgeleid door hun club of door een andere club die lid is van dezelfde nationale bond. Hiervan moeten er minstens vier uit de eigen jeugdopleiding komen. Nationaliteit speelt hierbij geen rol. Het doel van deze regel was om de lokale opleiding van jonge spelers te stimuleren en de openheid en eerlijkheid van de competities te vergroten. Verder wou men hiermee ook de trend van het hamsteren van spelers tegengaan en proberen om de ‘lokale’ identiteit van de clubs te herstellen.

Voor de inwerkingtreding had de Europese Commissie (EC) een onafhankelijke studie laten uitvoeren over de compatibiliteit van deze regels met het recht van vrij verkeer van werknemers. In deze studie kwam men tot de conclusie dat de doelstellingen die ten grondslag liggen aan deze regel, namelijk het bevorderen van de opleiding van jonge spelers en het consolideren van het evenwicht in de competities, legitieme doelstellingen van algemeen belang zijn aangezien zij inherent zijn aan sportactiviteiten, en dat de regel daardoor door de beugel kan.

Toch was er enige terughoudendheid te bespeuren want in diezelfde studie werd ook het potentiële risico op indirecte discriminatie op grond van nationaliteit aangehaald waardoor de EC de uitvoering ervan nauwlettend zou opvolgen. Spelers die actief zijn in een opleidingscentrum van een club, zijn meestal uit dat land afkomstig en niet uit andere EU-lidstaten waardoor spelers uit deze andere lidstaten indirect gediscrimineerd worden, hetgeen strijdig is met het vrij verkeer van werknemers.

Dit debat werd nieuw leven ingeblazen door de advocaten van Royal Antwerp FC. Ze trokken naar het Belgische Arbitragehof voor de sport om de Belgische variant van de Home-Grown Player Rules aan te vechten op grond van strijdigheid met het vrij verkeer van werknemers. Hierover werd een prejudiciële vraag gesteld aan het Europese Hof van Justitie om de knoop hieromtrent definitief door te hakken.

Eerder dit jaar heeft advocaat-generaal Szpunar, op verzoek van het Hof, reeds zijn conclusie naar buiten gebracht. Net als de studie van EC wijst Szpunar erop dat de regels betreffende lokaal opgeleide spelers kunnen leiden tot indirecte discriminatie van onderdanen van andere lidstaten. Het is namelijk zo dat hoe jonger een speler is, hoe waarschijnlijker het is dat hij in zijn plaats van herkomst woont. Bijgevolg zullen noodzakelijkerwijs spelers uit andere lidstaten door de betwiste regels worden benadeeld.

Hij is echter, in tegenstelling tot de studie van de EC, van oordeel dat de regels niet geschikt zijn om te beantwoorden aan de dwingende reden van algemeen belang. Indien de speler niet alleen een speler is die door de club zelf is opgeleid, maar ook een speler kan zijn die door een andere club uit de nationale competitie is opgeleid, vraagt hij zich immers af of de litigieuze bepalingen werkelijk bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstelling dat clubs jonge spelers opleiden. In dit verband merkt hij op dat volgens de UEFA‑regels ten minste de helft (te weten 4) van de home-grown players door de betrokken club moet zijn opgeleid. Dit haalt de scherpe kantjes ervan af, maar pakt het probleem niet aan bij de wortel, namelijk de definitie zelf van een home-grown player. Indien bovendien een club uit een grote nationale competitie tot de helft van de home-grown players kan kopen, wordt de doelstelling dat die club wordt aangemoedigd om jonge spelers op te leiden, gedwarsboomd.

Ook van de tweede reden van algemeen belang, zijnde het verbeteren van het competitieve evenwicht, is hij niet overtuigd. Indien alle clubs door de betrokken maatregelen verplicht worden jonge spelers op te leiden, zal het competitieve evenwicht tussen de teams in het algemeen waarschijnlijk toenemen, maar ook hier wordt deze doelstelling gedwarsboomd als clubs hun toevlucht kunnen nemen tot lokaal opgeleide spelers van andere clubs uit dezelfde competitie.

Hij is dan ook van oordeel dat de betwiste regelgeving niet geschikt is om de doelstellingen die aan de grondslag liggen van de regelgeving te verwezenlijken. Belangrijk om te vermelden is dat de conclusie van de advocaat-generaal niet bindend is, doch wel een goede graadmeter. In de nabije toekomst wordt dan ook het definitieve oordeel van het Hof verwacht, dewelke mogelijks het einde van de home-grown player rules kan betekenen. Wordt vervolgd…

Bron: Conclusie van de advocaat-generaal in zaak C-680/21 | Royal Antwerp Football Club

Related Posts