Op 14 juni 2022 heeft het Hof van Cassatie zich uitgesproken over de schending van de rechten van verdediging van een beklaagde in een strafzaak.
De feiten die aanleiding gaven tot dit arrest waren de volgende.
Een beklaagde werd door een vrouw uit zijn vorige buurt herkend op beelden die werden uitgezonden door het opsporingsprogramma Faroek op televisie. Echter werd deze vrouw ter zitting nooit gehoord als getuige.
In eerste aanleg had de beklaagde niet verzocht om deze vrouw te horen als getuige, maar na een veroordeling in eerste aanleg wenste de beklaagde in hoger beroep deze vrouw toch te laten oproepen voor de zitting zodat zij gehoord kon worden.
Dit verzoek werd evenwel door het Hof van Beroep te Antwerpen geweigerd en de beklaagde werd opnieuw veroordeeld in graad van beroep.
De beklaagde was het niet eens met deze beslissing en tekende vervolgens cassatieberoep aan nu hij van mening was dat art 6.1 en artikel 6.3 van Europees Verdrag van de Rechten voor de Mens (EVRM) waren geschonden.
Hof van Cassatie
Het Hof van Cassatie stelt dat de verplichting van de rechter, die zich over de gegrondheid van de strafvordering moet uitspreken, om een persoon, die tijdens het vooronderzoek een voor een beklaagde belastende verklaring heeft afgelegd, te horen als getuige indien die beklaagde daarom verzoekt, moet worden beoordeeld in het licht van het door artikel 6.1 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces en het door artikel 6.3.d EVRM gewaarborgde recht om getuigen à charge te ondervragen of te doen ondervragen.
Belangrijk hierbij is of de tegen de beklaagde gevoerde strafvervolging in haar geheel beschouwd eerlijk verloopt, wat niet uitsluit dat de rechter niet alleen rekening houdt met het recht van verdediging van die beklaagde, maar ook met de belangen van de samenleving, de slachtoffers en de getuigen zelf.
Uit artikel 6.1 en 6.3 EVRM volgt in de regel dat een beklaagde het bewijs dat tegen hem wordt voorgelegd tijdens een openbare terechtzetting, moet kunnen tegenspreken.
Hij moet de gelegenheid worden gegeven om de tijdens het vooronderzoek gehoorde persoon die een belastende verklaring heeft afgelegd, als getuige ter rechtszitting te ondervragen.
Volgens artikel 6.1 en 6.3.d EVRM dient de rechter enkele zaken na te gaan vooraleer een belastende verklaring van een tijdens het vooronderzoek gehoorde persoon als bewijs in aanmerking kan genomen worden zonder dat de beklaagde hierbij de gelegenheid had die persoon als getuige op de rechtszitting te ondervragen.
Zo dient de rechter na te gaan of:
-
-
- er ernstige redenen zijn voor het niet-horen van de getuige, dit wil zeggen feitelijke of juridische gronden die de afwezigheid van de getuige op de rechtszitting kunnen verantwoorden;
- een belastende verklaring het enige of doorslaggevende element is waarop de schuldigverklaring steunt, waarbij onder doorslaggevend wordt verstaan bewijs dat dermate belangrijk is dat het aannemelijk is dat dit het resultaat van de zaak heeft bepaald;
- Er voldoende compenserende factoren zijn voor het niet ondervragen van de getuige, met inbegrip van sterke procedurele waarborgen
-
Deze drie criteria zullen door de rechter in die volgorde moeten beoordeeld worden. Wel kan de beoordeling van het ene criterium de beoordeling van de andere criteria versterken, vervolledigen of verduidelijken, zodat de redenen voor een afwijzing van het verzoek om een getuige à charge te horen in hun onderling verband moeten worden gelezen.
Het is aan de rechter om, rekening houdende met de voormelde criteria, te oordelen of door het niet-horen op de rechtszitting van een getuige die tijdens het vooronderzoek een voor de beklaagde belastende verklaring heeft afgelegd, diens recht op een eerlijk proces in zijn geheel beschouwd wordt miskend. De rechter moet zijn beslissing steunen op concrete omstandigheden die hij aanwijst.
In casu oordeelt het Hof van Cassatie dat de redenen die de appelrechter aanneemt om het verzoek van de beklaagde af te wijzen, noch afzonderlijk noch samen genomen die beslissing naar recht verantwoorden.
Volgens het Hof van Cassatie is het niet relevant dat de getuige geen rechtstreekse getuige uitmaakt van de feiten.
Wel relevant is of de appelrechter werden beïnvloed bij de schuldbeslissing door de verklaring van deze getuige hetgeen in casu zo is nu het arrest bij de schuldbeoordeling uitdrukkelijk verwijst naar de herkenning van beklaagde door de getuige als dader van de hem verweten feiten na de uitzending van het opsporingsprogramma Farouk.
Daarnaast is het volgens het Hof van Cassatie niet relevant dat de beklaagde zijn verzoek om een Oslo-confrontatie (hetgeen hij had gevraagd aan de onderzoeksrechter maar hem werd afgewezen) niet heeft herhaald in eerste aanleg maar dit verzoek slechts voor het eerst in hoger beroep heeft geformuleerd.
De omstandigheid dat een beklaagde in eerste aanleg niet het verhoor vraagt van een getuige à charge op de rechtszitting heeft niet tot gevolg dat hij dat recht verbeurt in hoger beroep, tenzij door het tijdsverloop dit verhoor niet langer mogelijk is, wat het arrest echter niet vaststelt.
De vaststelling dat er een risico is op beïnvloeding, intimidatie en bedreiging, gelet op het crimineel milieu waarin de aan de orde zijnde feiten zich situeren, zonder dat die op algemene wijze geformuleerde vaststelling wordt geconcretiseerd, volstaat niet. Daarmee wordt niet voldaan aan de vereiste dat de vrees voor beïnvloeding, intimidatie en bedreiging wordt gerechtvaardigd door objectieve en dus door bewijselementen ondersteunde gegevens.
Of een getuigenverklaring doorslaggevend is bij de schuldbeoordeling wordt volgens het Hof van Cassatie bepaald door het antwoord op de vraag of de getuigenverklaring zodanig belangrijk is dat het aannemelijk is dat zij het resultaat van de zaak heeft bepaald.
Er moet in dat verband worden vastgesteld dat, ook al oordeelt het arrest dat de verklaring van de getuige tijdens het vooronderzoek niet het enige of doorslaggevende element is waarop de schuldigverklaring van beklaagde is gesteund, bij de schuldbeoordeling het arrest uitdrukkelijk verwijst naar de herkenning van beklaagde door de getuige als dader van de hem verweten feiten na de uitzending van het opsporingsprogramma Farouk. Er moet dus worden aangenomen dat de verklaring van de getuige de beslissing over de schuld van beklaagde mede heeft bepaald.
Tot slot stelt het Hof dat het feit dat de beklaagde kennis heeft kunnen nemen van de verklaring van de getuige en er vrij tegenspraak over heeft kunnen voeren, net als over de overige aan de rechter overgelegde gegevens, geen afdoende compenserende factor vormt.
Het Hof van Cassatie vernietigt de beslissing over het niet-horen van de getuige, waardoor ook alle andere beslissingen van de strafvordering die eruit voortvloeien, vernietigd worden. Slechts de beslissing over de ontvankelijkheid van de hogere beroepen en de bepaling van de saisine van het appelgerecht blijven onaangetast.
De zaak wordt verwezen naar het hof van beroep te Antwerpen, correctionele kamer, anders samengesteld.
Bron: Cass. 14 juni 2022, www.stradalex.be; www-stradalex-com.kuleuven.e-bronnen.be/nl/sl_news/document/sl_news_article20220706-2-nl