Het Grondwettelijk Hof heeft op 10 juli 2025 een belangrijk arrest geveld over de wet van 6 februari 2024 die de wet betreffende de rechten van de patiënt wijzigt. Het betrof een beroep tot gedeeltelijke vernietiging ingesteld door beroepsverenigingen van klinisch psychologen en individuele verzoekers, die vreesden dat de hervorming onder meer het beroepsgeheim, de therapeutische vrijheid en het recht op eerbiediging van het privéleven zou aantasten. De kern van hun bezorgdheid betrof vooral de verplichting tot multidisciplinair overleg, het elektronisch bijhouden van patiëntendossiers via overheidsplatformen en de toegang van patiënten tot persoonlijke notities van zorgverleners.
De verzoekers stelden dat artikel 8 van de wet een verplichting tot overleg oplegt, waardoor psychologen gevoelige informatie zouden moeten delen zonder zelf de noodzaak daarvan te mogen inschatten. Het Hof heeft deze interpretatie echter verworpen en benadrukte dat overleg enkel moet plaatsvinden “in het belang van de patiënt” en dus niet absoluut verplicht is. Bovendien blijft de instemming van de patiënt vereist. Zo blijft het beroepsgeheim gewaarborgd, en is er volgens het Hof geen sprake van een disproportionele inmenging in het privéleven noch van een aantasting van de therapeutische vrijheid.
Ook de bepalingen over het elektronisch patiëntendossier werden betwist, omdat volgens de verzoekers onvoldoende duidelijk is wie toegang krijgt tot welke gegevens en onder welke voorwaarden. Volgens het Hof gaat het hier uitsluitend om de toegang van de patiënt zélf tot zijn gegevens, via door de overheid beveiligde platformen. Deze maatregel versterkt het recht van de patiënt op informatie.
Een gevoelig punt betrof verder de schrapping van het onderscheid tussen persoonlijke notities en andere gegevens in het patiëntendossier. De psychologen voerden aan dat hun notities vaak hypothetisch en bijzonder privé van aard zijn, en dat inzage schadelijk kan zijn voor de patiënt. Het Hof erkende het gevoelige karakter doch merkte op dat de zogenaamde therapeutische exceptie intact blijft: een zorgverlener kan weigeren bepaalde informatie te delen als dit klaarblijkelijk een ernstig nadeel aan de patiënt zou berokkenen, mits motivering en overleg met een collega. Die bescherming biedt voldoende evenwicht, aldus het Hof, en de gelijke behandeling van alle gezondheidsberoepen is in dit licht niet onredelijk of discriminerend.
Het beroep werd dan ook in zijn geheel verworpen. Dit arrest bevestigt dat de wetgever binnen zijn discretionaire bevoegdheid is gebleven, mits behoud van fundamentele waarborgen zoals toestemming, beveiligde toegang, en het recht op therapeutische exceptie. Voor zorgverleners betekent dit dat zij hun praktijkvoering zullen moeten afstemmen op een meer geïntegreerd en patiëntgericht zorgmodel, met meer transparantie en samenwerking doch zonder afbreuk te doen aan kernwaarden zoals het beroepsgeheim of de professionele autonomie.
BRON: GWH 10 juli 2025 nr. 102/2025