Deficitaire vereffening: minderheidsschuldeisers kunnen toch faillissement vorderen

De (vrijwillige) ontbinding en vereffening is een veel gebruikt alternatief voor het faillissement.

Een vereffening houdt in dat de aandeelhouders er vrijwillig voor kiezen om de activiteiten van de onderneming stop te zetten. De algemene vergadering stelt een vereffenaar aan (vaak een voormalig bestuurder van de onderneming). Op die manier behouden de aandeelhouders nog een groot deel van de controle over de onderneming.

Dit in tegenstelling tot bij een faillissement dat steeds het gevolg is van een uitspraak van de ondernemingsrechtbank. In het faillissementsvonnis wordt een curator aangeduid.

Een vereffening is eveneens mogelijk wanneer de schulden de baten overtreffen, in welk geval er sprake is van een ‘deficitaire vereffening’.

Het Hof van Cassatie erkende reeds jaren geleden de mogelijkheid van een deficitaire vereffening, waarbij een vereffening mag worden afgesloten zonder dat alle schuldeisers uiteindelijk volledig zijn uitbetaald.

In het nieuwe WVV krijgt de deficitaire vereffening een wettelijke basis.

 

Art. 2:84 WVV

“Indien uit de staat van actief en passief opgemaakt overeenkomstig artikel 2:71, § 2, tweede lid, blijkt dat niet alle schuldeisers volledig kunnen worden terugbetaald, moet de benoeming van de vereffenaars in de statuten of door de algemene vergadering aan de voorzitter van de rechtbank ter bevestiging worden voorgelegd. Deze bevestiging is evenwel niet vereist indien uit die staat van actief en passief blijkt dat de vennootschap enkel schulden heeft ten aanzien van haar aandeelhouders en alle aandeelhouders die schuldeiser zijn van de vennootschap schriftelijk bevestigen akkoord te gaan met de benoeming. […]”

Het was reeds jaren vaststaande cassatierechtspraak dat bij een deficitaire vereffening de onderneming in vereffening niet failliet kon worden verklaard, in zoverre een betekenisvol deel of de grote meerderheid van de schuldeisers het vertrouwen behield in de vereffenaar en de vereffening.

Voor zover de vereffening op een correcte wijze werd afgehandeld en er geen fraude kon bewezen worden, konden de minderheidsschuldeisers aldus weinig ondernemen.

Het feit dat de curator bij een faillissement meer actiemogelijkheden heeft (bv. in het kader van de aansprakelijkheid van bestuurders), was volgens het Hof tot voor kort niet voldoende reden om op verzoek van de minderheidsschuldeiser het faillissement van de onderneming in vereffening uit te spreken.

Met haar recent arrest van 5 juni 2020 (AR: C.19.0550.F) lijkt het Hof van Cassatie echter volledig terug te komen op haar eerdere cassatierechtspraak.

Het Hof van Cassatie aanvaardt in voormeld arrest dat de vordering in faillissement van een onderneming in vereffening door een minderheidsschuldeiser kan toegekend worden, zelfs bij afwezigheid van fraude en zelfs indien de vereffenaar niets te verwijten valt.

Het volstaat volgens het Hof dat er aanwijzingen zijn dat een vrijwillige vereffening nadelig is voor de schuldeisers, doordat die het voordeel van de actiemogelijkheden van een curator ontneemt.

Indien er aldus aanwijzingen (zelfs geen bewijzen) zijn dat een curator redenen zou hebben om beroep te doen op een bijzondere aansprakelijkheidsgrond uit het faillissementsrecht, dan moet iedere schuldeiser, zelfs een minderheidsschuldeiser, de mogelijkheid hebben om de faillietverklaring van de onderneming in vereffening te vorderen, aldus het Hof.

In het besproken cassatiearrest van 5 juni 2020 vertegenwoordigde de minderheidsschuldeiser slechts 0,16 % van het totale passief en had de belangrijkste schuldeiser haar vertrouwen in de vereffenaar en de vereffening wel degelijk behouden.

Deze nieuwe cassatierechtspraak creëert aldus meer mogelijkheden voor minderheidsschuldeisers om toch het faillissement van een onderneming in vereffening te vorderen. Op deze manier kunnen minderheidsschuldeisers trachten te vermijden dat zij benadeeld zouden worden.

Bron:

    • Hof van Cassatie 5 juni 2020, AR 19.0550.F, JLMB 2020, afl. 30, 1396