De wet van 24 februari 1978 betreffende de arbeidsovereenkomst voor betaalde sportbeoefenaars, kortweg de wet van ’78, is een Belgische wet die sporters de mogelijkheid biedt hun contract van bepaalde duur te verbreken indien ze een vergoeding (het salaris van de resterende contractduur) overmaken aan hun club.
Deze wet is tot stand gekomen in het pre-Bosman-tijdperk, oftewel een tijdperk waarin sporters zich niet vrij konden kopen. Clubs konden immers altijd een transfervergoeding vragen, ongeacht het feit of een speler al dan niet nog gebonden was door een contract. Op het moment dat de clubs door het Bosmanarrest (’95) geen transfersom meer mochten vragen voor sporters wiens contract was afgelopen, begon deze wet van 78 een doorn in het oog te worden van de Belgische clubbestuurders.
Sindsdien wordt deze wet namelijk gebruikt door sporters en hun makelaars als tool om tijdens onderhandelingen een beter contract af te dwingen of om op makkelijke wijze bij een andere club te tekenen. Dit is volledig in strijd met de o zo belangrijke contractuele stabiliteit in de sportwereld. Zonder deze contractuele stabiliteit wordt immers het hele competitie- en transfersysteem onderuitgehaald. Zo zouden clubs bijvoorbeeld interessante transfertargets van de concurrentie kunnen aansporen om het contract bij hun huidige club te verbreken, op grond van de wet van ’78, om ze vervolgens aan te kunnen trekken voor een appel en een ei in plaats van het betalen van een eerlijke transfervergoeding.
Om zulke situaties te vermijden heeft de Belgische voetbalwereld er alles aan gedaan om het gebruik van de wet van ’78 zo onaantrekkelijk mogelijk te maken. Zo bestaat er tussen de Belgische clubs een gentlemen’s agreement om geen spelers of trainers aan te trekken die zich hebben vrijgekocht op grond van deze wet. In het geval dat een speler zijn contract op grond van deze wet verbreekt om naar een buitenlandse club te willen gaan, is er de FIFA-regelgeving als gatekeeper. De regelgeving van de FIFA, die van toepassing is vanaf er een internationale component aanwezig is, schrijft namelijk voor dat een speler zijn contract niet eenzijdig mag verbreken indien er geen gerechtvaardigde oorzaak voor is.
Het spreekwoord ‘bezint eer ge begint’ is dan ook iets dat spelers en trainers goed in het achterhoofd moeten houden alvorens over te gaan tot verbreking van het contract op grond van de wet van ’78. De kans bestaat immers dat men nooit meer ergens aan de bak geraakt.