In België geldt de wettelijke verplichting voor rechtspersonen om de bestuurder van het bedrijfsvoertuig te identificeren bij een verkeersovertreding. Deze verplichting kan men terugvinden in artikel 67ter van de Wegverkeerswet.
Artikel 67ter Wegverkeerswet bepaalt het volgende:
“Wanneer een overtreding van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten is begaan met een motorvoertuig, ingeschreven op naam van een rechtspersoon, en de bestuurder bij de vaststelling van de overtreding niet geïdentificeerd werd, zijn de rechtspersoon of de natuurlijke persoon die de rechtspersoon in rechte vertegenwoordigt, ertoe gehouden de identiteit van de onmiskenbare bestuurder op het ogenblik van de feiten mee te delen of, indien zij die niet kennen, de identiteit van de persoon die verantwoordelijk is voor het voertuig, behalve wanneer zij diefstal, fraude of overmacht kunnen bewijzen.
De mededeling moet gebeuren binnen een termijn van vijftien dagen te rekenen vanaf de datum waarop de vraag om inlichtingen werd verstuurd. De Koning kan de formaliteiten bepalen die gevolgd dienen te worden bij de overmaking van de identiteit.
Indien de persoon die verantwoordelijk is voor voertuig niet de bestuurder was op het ogenblik van de feiten moet hij eveneens, op de wijze hierboven vermeld, de identiteit van de onmiskenbare bestuurder meedelen.
De rechtspersoon of de natuurlijke persoon die de rechtspersoon in rechte vertegenwoordigt als houder van de kentekenplaat of als houder van het voertuig, zijn ertoe gehouden de nodige maatregelen te nemen om aan deze verplichting te voldoen.
De politierechtbank van de plaats waar de overtreding werd gepleegd die aanleiding heeft gegeven tot de toepassing van dit artikel, is bevoegd.
Wanneer de overtreding evenwel werd begaan met een motorvoertuig ingeschreven op naam van een rechtspersoon die de gebruikelijke bestuurder in de Kruispuntbank Voertuigen heeft laten registreren, wordt de gebruikelijke bestuurder gelijkgesteld met de houder van de kentekenplaat en is artikel 67bis van toepassing.”
De idee achter deze wetsbepaling is om het Openbaar Ministerie toe te laten na te gaan wie er op het moment van de feiten met het voertuig reed. Om dit na te gaan zendt het Openbaar Ministerie een uitnodiging naar de onderneming om binnen de 15 dagen mee te delen wie de effectieve bestuurder van het voertuig was.
In de praktijk gebeurt het helaas veel dat een onderneming de boete betaalt, maar nalaat om op de uitnodiging de identiteit van de bestuurder in te vullen. Het Openbaar Ministerie besliste recent om dit aan te pakken. Het niet meedelen van de identiteit van de bestuurder kan leiden tot een boete of een dagvaarding voor de politierechtbank waarbij de minimumboete voor de onderneming 4.000,00 euro en voor de natuurlijke persoon die de onderneming vertegenwoordigt 1.600,00 euro bedraagt.
Een oplossing om deze boete te vermijden is om de gebruikelijke bestuurder van het bedrijfsvoertuig te laten registeren in de Kruispuntbank Voertuigen.
De afgelopen maanden ontvingen echter heel wat ondernemingen een minnelijke schikking van 509,00 EUR voor de schending van de identificatieplicht bij eerdere verkeersovertredingen. Deze minnelijke schikking doet heel wat stof opwaaien en regelmatig wordt de vraag gesteld wat hier tegen kan gedaan worden.
In de periode voor december 2021 was er een eensgezindheid in de rechtspraak van de rechtbanken over het feit dat het Openbaar Ministerie enkel diende aan te tonen dat de vraag tot inlichtingen werd verstuurd naar de ondernemingen. Volgens het Hof van Cassatie is dit in strijd met het algemeen rechtsbeginsel van het vermoeden van onschuld. Zo oordeelde het Hof van Cassatie dat het Openbaar Ministerie effectief moet kunnen bewijzen dat de vraag tot inlichtingen werd aangeboden op de zetel van de onderneming. Hieruit volgt dat het Openbaar Ministerie dient te bewijzen dat een onderneming de boete effectief heeft ontvangen. Het middel bij uitstek om dit bewijs te leveren is een aangetekende zending.
De vraag blijft echter of het protest van diverse ondernemingen enige invloed zal hebben op de werkwijze van het openbaar ministerie.