Voorkom discussies: belang van een goede formulering van het niet-concurrentiebeding

Een bestuurder in een vennootschap is verplicht zijn mandaat te goeder trouw uit te voeren. Deze goede trouw vertaalt zich onder andere in een loyauteitsverplichting ten aanzien van de vennootschap. Deze loyauteitsverplichting brengt met zich mee dat de bestuurder tijdens zijn mandaat geen concurrentie mag voeren met de vennootschap waarin hij bestuurder is, tenzij hierover andere afspraken werden gemaakt.

Tot voor kort was het onduidelijk of dit concurrentieverbod bleef gelden na het beëindigen van het bestuursmandaat.

Het zou immers kunnen dat de bestuurder na zijn ontslag een onderneming opstart met gelijkaardige activiteiten als de vennootschap waarin hij bestuurder was. De ex-bestuurder handelt dan met verworven kennis van zaken.

Het Hof van Cassatie heeft in haar arrest van 25 juni 2020 (C.18.0144.N) hierover meer duidelijkheid geschept. In voornoemd arrest oordeelt het Hof van Cassatie als volgt:

Deze loyauteitsverplichting tot niet-mededinging neemt een einde bij het beëindigen van het mandaat van bestuurder, tenzij anders is overeengekomen en onverminderd het verbod tot het stellen van daden van oneerlijke mededinging.”

Het Hof stelt dus heel duidelijk dat er op een gewezen bestuurder van een vennootschap geen post-contractueel concurrentieverbod rust.

De vrijheid van ondernemen uit artikel II.3 en II.4 Wetboek van Economisch Recht gaat voor op de loyauteitsverplichting. Beperkingen op de vrijheid van ondernemen kunnen enkel uit de wet of een overeenkomst volgen.

Op basis van dit arrest is het aldus zeer belangrijk om bij het benoemen van een bestuurder in een vennootschap, onmiddellijk duidelijke afspraken te maken omtrent een eventuele niet-concurrentieplicht na het beëindigen van het bestuurdersmandaat.

Om discussies te voorkomen, is het aangewezen een niet-concurrentiebeding schriftelijk vast te leggen in een bestuurdersovereenkomst.

Er moet bij de redactie van het niet-concurrentiebeding eveneens steeds aandacht worden besteed aan volgende elementen: beperking inzake tijd, ruimte en voorwerp. Het beding moet bovendien aangepast zijn aan de concrete situatie.

Een niet-concurrentiebeding dat deze voorwaarden schendt, is gelet op de vrijheid van ondernemen, absoluut nietig. De rechter beschikt bovendien over een matigingsbevoegd.

Een doordachte redactie van het niet-concurrentiebeding kan de nietigheid of de matiging door de rechter evenwel vermijden.

Indien u vragen heeft over dit onderwerp of wenst over te gaan tot het vastleggen van een niet-concurrentiebeding, kan u steeds terecht bij Eska-Law.

Contacteer ons

Nieuwe B2B wetgeving: strengere regels op onrechtmatige bedingen in B2B contracten

Heeft u een contract gesloten met een andere onderneming of bent u van plan een contract te sluiten?

Zo ja, dan zal u moeten nagaan of hierin geen onrechtmatige bedingen zijn opgenomen conform de nieuwe wet van 4 april 2019 betreffende het misbruik van economisch afhankelijkheid, onrechtmatige bedingen en oneerlijke marktpraktijken.

Op 1 december 2019 is de nieuwe B2B wetgeving in werking getreden waardoor alle bedingen in overeenkomsten tussen ondernemingen (m.u.v.  financiële diensten en de overheidsopdrachten) gesloten, hernieuwd of gewijzigd na 1 december 2020 aan deze wetgeving moeten voldoen.

Met deze wet werd een verbod ingevoerd op onrechtmatige bedingen in B2B contracten. De bedingen in de overeenkomsten moeten duidelijk, transparant en begrijpbaar zijn opgesteld zodat de tegenpartij haar toestemming op een volledige geïnformeerde wijze kan geven.

Cath-all bepaling – Zwarte lijst – grijze lijst

Met deze nieuwe wet werd in het WER een catch-all bepaling, een zwarte lijst en een grijze lijst ingevoerd.

    1. Catch-all of algemene toetsingsnorm

De catch-all bepaling betreft een algemene toetsingsnorm op basis waarvan elk beding van een overeenkomst gesloten tussen ondernemingen dat, alleen of in samenhang met één of meer andere bedingen, een kennelijk onevenwicht schept tussen de rechten en plichten van de partijen, onrechtmatig is.

Art. VI.91/3, § 1 WER

“Voor de toepassing van deze titel is elk beding van een overeenkomst gesloten tussen ondernemingen dat, alleen of in samenhang met één of meer andere bedingen, een kennelijk onevenwicht schept tussen de rechten en plichten van de partijen, onrechtmatig.”

Om te beoordelen of een beding een onrechtmatig karakter heeft worden alle omstandigheden rond de sluiting van de overeenkomst, de algemene economie van de overeenkomst, alle geldende handelsgebruiken, alsmede alle andere bedingen van de overeenkomst of van een andere overeenkomst waarvan deze afhankelijk is, op het moment waarop de overeenkomst is gesloten in aanmerking genomen, rekening houdend met de aard van de producten waarop de overeenkomst betrekking heeft (art. VI 91/3, §2 WER).

Daarnaast wordt ook rekening gehouden met de vereiste van duidelijkheid en begrijpelijkheid van het beding zoals bepaald in artikel VI.91/2 WER.

Art. VI. 91/2 WER

“Indien alle of bepaalde bedingen van de overeenkomst schriftelijk zijn, moeten ze duidelijk en begrijpelijk zijn opgesteld.

Een overeenkomst kan onder meer worden geïnterpreteerd aan de hand van de marktpraktijken die er rechtstreeks verband mee houden.”

    1. Zwarte lijst

Onder artikel VI. 91/4 WER werden 4 bedingen opgenomen dewelke per definitie onrechtmatig zijn en absoluut verboden om op te nemen in een overeenkomst tussen ondernemingen.

    1. te voorzien in een onherroepelijke verbintenis van de andere partij terwijl de uitvoering van de prestaties van de onderneming onderworpen is aan een voorwaarde waarvan de verwezenlijking uitsluitend afhankelijk is van haar wil;
    2. de onderneming het eenzijdige recht te geven om een of ander beding van de overeenkomst te interpreteren;
    3. in geval van betwisting, de andere partij te doen afzien van elk middel van verhaal tegen de onderneming;
    4. op onweerlegbare wijze de kennisname of de aanvaarding van de andere partij vast te stellen met bedingen waarvan deze niet daadwerkelijk kennis heeft kunnen nemen vóór het sluiten van de overeenkomst.
    1. Grijze lijst

Naast de algemene toetsingsnorm en de zwarte lijst werd onder artikel VI. 91/5 WER ook een grijze lijst opgenomen van bedingen.

Deze bedingen worden vermoed onrechtmatig te zijn behoudens bewijs van het tegendeel.

    1. de onderneming het recht te verlenen om zonder geldige reden de prijs, de kenmerken of de voorwaarden van de overeenkomst eenzijdig te wijzigen;
    2. een overeenkomst van bepaalde duur stilzwijgend te verlengen of te vernieuwen, zonder opgave van een redelijke opzegtermijn;
    3. zonder tegenprestatie het economische risico op een partij leggen indien die normaliter op de andere onderneming of op een andere partij bij de overeenkomst rust;
    4. op ongepaste wijze de wettelijke rechten van een partij uit te sluiten of te beperken in geval van volledige of gedeelde wanprestatie of gebrekkige uitvoering door de andere onderneming van een van haar contractuele verplichtingen;
    5. onverminderd artikel 1184 van het Burgerlijk Wetboek, de partijen te verbinden zonder opgave van een redelijke opzegtermijn;
    6. de onderneming te ontslaan van haar aansprakelijkheid voor haar opzet, haar zware fout of voor die van haar aangestelden of, behoudens overmacht, voor het niet-uitvoeren van de essentiële verbintenissen die het voorwerp van de overeenkomst uitmaken;
    7. de bewijsmiddelen waarop de andere partij een beroep kan doen te beperken;
    8. in geval van niet-uitvoering of vertraging in de uitvoering van de verbintenissen van de andere partij, schadevergoedingsbedragen vast te stellen die kennelijk niet evenredig zijn aan het nadeel dat door de onderneming kan worden geleden.

Sanctie

 Een onrechtmatig beding opgenomen in een overeenkomst tussen ondernemingen zal nietig zijn en geen uitwerking krijgen. Evenwel blijft de overeenkomst zelf bindend voor de partijen indien ze zonder de onrechtmatige bedingen kan blijven voortbestaan (art. VI 91/6 WER).

Deze wetgeving kan dus tot gevolg hebben dat een deel van uw overeenkomst of algemene voorwaarden ongeldig is.

Het is aldus zeer belangrijk dat u zowel in de reeds afgesloten overeenkomsten, uw algemene voorwaarden als de toekomstig te sluiten overeenkomsten nagaat of hierin geen onrechtmatige bedingen worden opgenomen.

Eska Law Advocaten kan u hierin bijstaan en begeleiden.

Bron: http://www.ejustice.just.fgov.be/cgi_loi/change_lg.pl?language=nl&la=N&cn=2019040453&table_name=wet#:~:text=Het%20is%20verboden%20in%20hoofde,op%20een%20wezenlijk%20deel%20daarvan.

Gerechtelijke reorganisatie (W.C.O.): een oplossing voor uw financiële problemen in corona-tijden?

Naast uw gezondheid kan het COVID-19 virus ook uw financiële solvabiliteit aantasten.

De opeenvolgende lockdowns en maatregelen leiden voor vele ondernemingen tot financiële problemen waardoor zij niet meer in de mogelijkheid zijn om hun schulden (tijdig) te betalen.

De WCO (afkorting van de wet continuïteit ondernemingen, op vandaag gerechtelijke reorganisatie genoemd) kan in dit geval uw redding zijn.

Gerechtelijke reorganisatie (W.C.O.): doel

Een onderneming die beroep doet op de WCO wordt tijdelijk wettelijk beschermd tegen haar schuldeisers. Op deze manier krijgt u meer financiële ademruimte en kan u de continuïteit van uw activiteiten behouden.

De procedure strekt er namelijk toe de continuïteit van het geheel of een gedeelte van de activa of van de activiteiten van de onderneming, te het behouden en dit onder toezicht van een rechter (art. XX. 39 WER).

                art. XX.39 WER

De procedure van gerechtelijke reorganisatie strekt tot het behouden, onder toezicht van de rechter, van de continuïteit van het geheel of een gedeelte van de activa of van de activiteiten van de onderneming.

Zij laat toe aan de schuldenaar een opschorting toe te kennen met het oog op:

          • hetzij het bewerkstelligen van een minnelijk akkoord, overeenkomstig artikel XX.65;
          • hetzij het verkrijgen van het akkoord van de schuldeisers over een reorganisatieplan, overeenkomstig de artikelen XX.67 tot XX.83;
          • hetzij de overdracht onder gerechtelijk gezag toe te staan, aan een of meerdere derden, van het geheel of een gedeelte van de activa of de activiteiten, overeenkomstig de artikelen XX.84 tot XX.96.

Het verzoek mag een eigen doel beogen voor elke activiteit of gedeelte van een activiteit.

Voor de opening van deze procedure dient wel de grondvoorwaarde van de continuïteitsbedreiging te zijn vervuld (art. XX. 45 WER).

                Art.. XX.45 WER

        • 1. De procedure van gerechtelijke reorganisatie wordt geopend indien de continuïteit van de onderneming, onmiddellijk of op termijn bedreigd is.
        • 2. Indien de schuldenaar een rechtspersoon is, wordt de continuïteit van zijn onderneming in elk geval geacht bedreigd te zijn wanneer de verliezen het netto actief hebben herleid tot minder dan de helft van het maatschappelijk kapitaal.
        • 3. De staat van faillissement van de schuldenaar sluit op zich niet uit dat een procedure van gerechtelijke reorganisatie kan worden geopend of voortgezet.
        • 4. Het ontbreken van de in artikel XX.41, § 2, bepaalde stukken sluit niet uit dat toepassing wordt gemaakt van artikel XX.84, § 2.
        • 5. Wanneer het verzoek uitgaat van een schuldenaar die minder dan drie jaar tevoren reeds het openen van een procedure van gerechtelijke reorganisatie heeft aangevraagd en verkregen, kan de procedure van gerechtelijke reorganisatie enkel geopend worden indien ze strekt tot overdracht, onder gerechtelijk gezag, van het geheel of een gedeelte van haar activa of activiteiten.

Een verzoek tot gerechtelijke reorganisatie heeft geen schorsende werking, zoals beschreven in artikel XX.44, indien het uitgaat van een schuldenaar die minder dan zes maanden tevoren reeds het openen van een procedure van gerechtelijke reorganisatie heeft aangevraagd, tenzij de rechtbank anders bepaalt in een met redenen omklede beslissing.

Wanneer het verzoek uitgaat van een schuldenaar die meer dan drie maar minder dan vijf jaar tevoren reeds het openen van een procedure van gerechtelijke reorganisatie heeft aangevraagd en verkregen, mag de nieuwe procedure van gerechtelijke reorganisatie niet terugkomen op de verworvenheden van de schuldeisers die zijn verkregen tijdens de vorige procedure.

 Procedure

De procedure wordt geopend d.m.v. de neerlegging van een verzoekschrift door de onderneming bij de Ondernemingsrechtbank (art. XX. 41, §1 WER).

Het Wetboek Economisch Recht (afgekort WER) voorziet hierbij in drie scenario’s, met name:

      • het minnelijk akkoord (art. XX. 64 WER)
      • het collectief akkoord (art. XX. 67 WER)
      • en de overdracht onder gerechtelijk gezag aan één of meerdere derden, van het geheel of een gedeelte van de activa of activiteiten (art. XX. 84 WER)

Tot realisatie van één van deze scenario’s voorziet het WER in een termijn van opschorting (art. XX. 39, lid 2 WER).

Tijdens een periode van 6 maanden (art. XX. 46, §2 WER ) of maximum 18 maanden bij verlenging (art. XX. 59, §1 en §2 WER) kan de onderneming bescherming krijgen tegen haar schuldeisers en dit met het oog op de realisatie van één van bovenstaande scenario’s.

De schuldeisers kunnen tijdens deze termijn niet overgaan tot tenuitvoerlegging op roerende of onroerende goederen en de onderneming kan tijdens deze periode niet failliet worden verklaard, noch kan ze gerechtelijk worden ontbonden (tenzij op eigen verzoek).

Bij de realisatie van één van bovenstaande scenario’s komt de periode van de opschorting tot een einde.

Benieuwd naar wat we voor u kunnen betekenen? Aarzel dan niet ons te contacteren voor vrijblijvend advies.

Contacteer ons

De aanwervingspremie belastbaar als divers inkomen

De aanwervingspremie.

Een werkgever-vennootschap maakt voor de aanwerving van nieuw personeel vaak gebruik van rekruteringskanalen waarbij een gepast profiel wordt gezocht.

Maar vaak leidt dit niet tot de geschikte kandidaat-werknemer.

Uw eigen werknemers kunnen hierbij een belangrijke factor uitmaken. Zij kennen namelijk het bedrijf en kunnen soms sneller via vrienden of kennissen kandidaat-werknemers warm maken om de vacature in te vullen.

Om uw eigen werknemers hiertoe aan te moedigen kan de vennootschap-werkgever een aanwervingspremie toekennen van maximaal 250 euro per aangebrachte kandidaat-werknemer.

Wie kan aanspraak maken op de aanwervingspremie

Naast de werknemers zelf die op het ogenblik van het aanbrengen van de kandidaat-werknemer in dienst zijn van de vennootschap, kan ook iedere derde persoon die niet in dienst is bij de vennootschap op moment van aanbrenging aanspraak maken op de aanwervingspremie.

Als derde persoon wordt ook aanzien de werknemer-aanbrenger die, ongeacht de reden (zelfs als deze ontslag neemt of ontslagen werd), niet meer in dienst is bij de vennootschap op het ogenblik dat de door hem/haar aangebrachte kandidaat-werknemer effectief wordt aangeworven of na diens eerste evaluatie in dienst blijft.

Externe HR-bedrijven, selectie- en aanwervingskantoren, interimkantoren, sociale organisaties, tewerkstellingscellen, sectorale opleidingsfondsen, outplacementbureaus alsook het uitvoerend en leidinggevend personeel van deze categorieën worden als derde uitgesloten en kunnen geen aanspraak maken op de aanwervingspremie.

Fiscale behandeling

De aanwervingspremie is volgens de Rulingcommissie een toevallige prestatie, zowel in hoofde van het eigen personeel als in hoofde van de derde begunstigde en is belastbaar als een ‘divers inkomen’ en niet als een inkomen uit arbeid.

Voor de vennootschap-werkgever zelf maakt de aanwervingspremie een aftrekbare beroepskost uit waarvoor overeenkomst artikel 57, WIB 92 geen fiche dient te worden opgemaakt.

Wenst u hierover meer informatie dan kan u steeds terecht bij Eska-Law advocaten.

Bron: Voorafgaande beslissing 2012.0312 van 18 september 2012 (gepubliceerd op 13 oktober 2020)

Contacteer ons

UBO-Register: Zorg dat u in orde bent met de nieuwe verplichting!

Het UBO-Register

Voor iedereen die een vennootschap heeft, klinkt het UBO-register bekend in de oren.

Sinds de Belgische antiwitwaswet van 18 september 2017 is elke vennootschap, maatschap, vzw en stichting verplicht om de uiteindelijke begunstigde en bepaalde gegevens over deze personen of personen in het UBO-register te registreren.

Sinds 11 oktober 2020 bent u nu ook verplicht om via het voorziene online platform elk document toe te voegen dat aantoont dat de informatie met betrekking tot een uiteindelijke begunstigde adequaat, nauwkeurig en actueel is.

Deze documenten betreffen bijvoorbeeld een kopie van het aandelenregister, statuten van de vennootschap, een aandeelhoudersovereenkomst, een notariële akte, …, en zijn enkel toegankelijk voor de bevoegde autoriteiten.

Wanneer dient u aan deze nieuwe verplichting te voldoen?

Informatieplichtigen die voor 11 oktober 2020 zijn geregistreerd krijgen hiervoor tijd tot 30 april 2021 om de vereiste documenten op te laden.

Informatieplichtigen die na 11 oktober 2020 de registratie in orde brengen dienen deze documenten onmiddellijk toe te voegen bij de registratie zelf.

Wenst u hierover meer informatie of wenst u hierbij hulp, dan kan u steeds terecht bij Eska-Law
(bron: https://financien.belgium.be/nl/E-services/Ubo-register)

Contacteer ons