VLABEL volgt het arrest van het Grondwettelijk Hof inzake de dubbele erfbelasting op buitenlandse roerende goederen

In onze nieuwsblog van 8 juni 2021 informeerden wij u over het baanbrekend arrest van het Grondwettelijk hof van 3 juni 2021 inzake de grondwettelijkheid van de dubbele erfbelasting op buitenlandse roerende goederen.

Zo stelde het Grondwettelijk Hof dat sprake is van een schending van de artikelen 10,11 en 172 van de Grondwet doordat de Belgische wetgeving geen verrekening toelaat van de Belgische erfbelasting met de buitenlandse erfbelasting over roerende goederen die in het buitenland worden aangehouden.

Met het standpunt n. 21042 d.d. 21.06.2021 stelt VLABEL dat met deze rechtspraak zal rekening worden gehouden in de fase van de taxatie, bij een bezwaar of in geval van een verzoek tot ambtshalve ontheffing (ook buiten de termijn van 5 jaar) en dit zowel voor de toepassing van oud artikel 17 van het Wetboek van Successierechten en nieuw artikel 2.7.5.0.4. VCF.

Opdat VLABEL hiermee rekening kan houden, wordt wel gevraagd om enkele bewijsstukken voor te leggen.

Zo zal een een behoorlijk gedateerd kwijtschrift van de in het buitenland betaalde erfbelasting (de datum van het kwijtschrift is bepalend voor de eventuele omrekening in euro) moeten worden voorgelegd, alsook een door de bevoegde buitenlandse overheid voor eensluidend verklaard afschrift van de aangifte en van de berekening van de rechten.

In dat geval zal een verrekening pas mogelijk zijn in de mate dat de betrokken roerende goederen voor de erfbelastingen werden aangegeven of door VLABEL of FOD Financiën werden toegevoegd aan het actief van de nalatenschap voor de berekening van de erfbelastingen.

Ingeval de in het buitenland betaalde erfbelasting meer bedraagt dan de erfbelastingen op het buitenlands roerend, stelt VLABEL dat er geen erfbelasting op het buitenlands roerend goed is verschuldigd.

Bedraagt daarentegen de in het buitenland betaalde erfbelasting minder dan de erfbelastingen op het buitenlands roerend goed, dan bedraagt volgens VLABEL de erfbelasting enkel het verschil in méér.

Wenst u hierover meer informatie, aarzel dan niet ons te contacteren!

Bron: Standpunt VLABEL nr. 21042 d.d. 21.06.2021: https://belastingen.vlaanderen.be/sp-21042-arrest-grondwettelijk-hof-nr-802021-van-3-juni-2021-rolnummer-7376-erfbelasting-roerende

 

Wat zijn de gevolgen wanneer de gemeenschappelijke rekeningen nog niet werden verdeeld na het overlijden van de eerste echtgenoot?

Het komt vaak voor dat er na het overlijden van een van de echtgenoten, niet meteen wordt overgegaan tot de verdeling van de gemeenschappelijke rekeningen onder de erfgenamen. De rekeningen blijven dan bestaan op naam van de langstlevende echtgenoot en worden niet verdeeld.

Indien de langstlevende echtgenoot vervolgens overlijdt, wordt het geheel van de rekeningen opnieuw belast, hetgeen uiteraard niet wenselijk is.

De mogelijkheid bestaat voor de erfgenamen om een zakelijke vordering tot revindicatie in te stellen. Doch, willen zij dit doen dan dienen zij aan te tonen dat de financiële tegoeden effectief nog niet werden verdeeld en dat de tegoeden die werden aangegeven bij het overlijden van de eerststervende nog individualiseerbaar zijn. Is dat het geval, dan wordt dat deel van de rekening niet opnieuw belast.

De heffingsgrondslag bestaat dan uit het tegoed van de rekening bij het overlijden van de langstlevende min de helft van het tegoed van de rekening bij de eerststervende.

Kunnen de erfgenamen niet aantonen dat de tegoeden nog individualiseerbaar zijn, doch wel dat de tegoeden nog niet werden verdeeld, dan beschikken zij over de onderstaande mogelijkheden, afhankelijk van wanneer de langstlevende komt te overlijden.

    • overlijden voor 1 september 2021

Komt de langstlevende te overlijden voor 1 september 2021, dan beschikken de erfgenamen louter over een persoonlijke vordering op de nalatenschap. De erfgenamen dienen te bewijzen dat de schuld nog niet betaald werd op datum van het tweede overlijden. De vordering wordt opgenomen bij het passief van de nalatenschap.

    • overlijden vanaf 1 september 2021

Als de langstlevende overlijdt na 1 september 2021, beschikken de erfgenamen over een zakelijke vordering tot restitutie indien er nog voldoende actief aanwezig is in de nalatenschap. Deze vordering wordt opgenomen onder de min bij het actief van de nalatenschap. De erfgenamen zullen hun geld in elk geval terugzien.

Zijn er echter niet voldoende financiële tegoeden in de nalatenschap, dan zullen de erfgenamen ook na 1 september 2021 slechts over een persoonlijke vordering op de nalatenschap beschikken, dewelke wordt opgenomen onder het passief van de nalatenschap. Zij zullen ook hier moeten aantonen dat de schuld nog niet betaald werd op het ogenblik van het tweede overlijden.

Wenst u meer informatie over dit onderwerp of heeft u vragen over de afwikkeling van een nalatenschap, aarzel dan niet ons te contacteren!

 

Bron:

 

De indexatie van schenkingen bij overlijden, hoe zit dat precies?

Sinds 1 september 2018 is het nieuwe erfrecht van kracht. Één van de wijzigingen betrof de wijze van indexatie van schenkingen.

Ingeval van een overlijden en het openvallen van de nalatenschap, dienen alle giften te worden ingebracht om op deze wijze de fictieve massa te kunnen berekenen.

Iedere erfgenaam heeft namelijk recht op een gelijk deel van de erfenis, maar om dit deel te kunnen berekenen,  dient eerst de te verdelen boedel worden nagegaan.

Vroeger gold de algemene regel van de inbreng in natura.

Sinds 1 september 2018 is hier komaf mee gemaakt en geldt als nieuwe regel de inbreng in waarde en dit ongeacht of roerende goederen dan wel onroerende goederen werden geschonken.

Dit wil zeggen dat naar de waarde van de goederen (roerend/onroerend) zal worden gekeken op het ogenblik van de schenking.

Vervolgens zal deze waarde worden geïndexeerd tot het ogenblik van het overlijden aan de index der consumptieprijzen.

De vruchten en interesten die u heeft genoten tussen het ogenblik van de schenking en het ogenblik van het overlijden, zijn niet aan inbreng onderworpen.

Let wel, bovenstaande regel is van toepassing indien u op het ogenblik van de schenking de volle eigendom over de geschonken goederen heeft verkregen.

Werd de schenking verricht onder voorbehoud van vruchtgebruik en heeft u aldus op het ogenblik van de schenking enkel de blote eigendom over de goederen verkregen, dan zal voor de waarde van de goederen worden gekeken naar het moment dat u de volle eigendom verkrijgt.

Vaak zal u de volle eigendom verkrijgen op het moment van het overlijden van de schenker. De waarde die dient te worden ingebracht, betreft dan ook de waarde op het moment van het overlijden.

De waarde van inbreng van de schenking is aldus afhankelijk van de modaliteiten van de schenking.

Indien u meer informatie wenst over dit onderwerp of wij u kunnen adviseren in het kader van een mogelijke vermogensplanning of nalatenschap, aarzel dan niet ons te contacteren!

Bron:

  • BARBAIX, Handboek Familiaal Vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2018, 1025 p.

Schenken van vastgoed voor overlijden voordeliger dan nalaten via erfenis

Het is fiscaal veel voordeliger vastgoed te schenken voor uw overlijden dan het te laten overgaan naar de volgende generatie via uw nalatenschap. De erfbelasting kan immers al snel oplopen tot 27%. Via een schenking van het vastgoed voor uw overlijden, kan u de erfbelasting aanzienlijk verlagen.

De progressieve tarieven in rechte lijn en tussen partners in de erfbelasting zijn de volgende:

Schijf in euro

%

vanaf 0.01 tot en met 50.000

3

vanaf 50.000,01 tot en met 250.000

9

vanaf 250.000,01

27

 

De progressieve tarieven van de schenkbelasting in rechte lijn en tussen partners liggen beduidend lager voor schenkingen tussen de 50.000 euro en 450.000 euro:

Schijf in euro

%

Vanaf 0.01 tot en met 150.000

3

Vanaf 150.000,01 tot en met 250.000

9

Vanaf 250.000,01 tot en met 450.000

18

Vanaf 450.000,01

27

Vastgoed schenken kan alleen gebeuren via notariële akte. De akte wordt geregistreerd door de notaris en vervolgens is er schenkbelasting verschuldigd op de waarde in volle eigendom (ook al wordt bijvoorbeeld enkel de blote eigendom geschonken). Belangrijk hierbij is evenwel dat de schenkbelasting berekend wordt per schenker en per begiftigde.

Een voorbeeld kan dit verduidelijken:

Anja en Bart hebben samen twee kinderen, Pieter en Petra. De gemeenschappelijke gezinswoning is 600.000 euro waard. Anja en Bart beslissen de gezinswoning te schenken aan hun kinderen. Dit gebeurt door middel van 4 schenkingen.

Bart schenkt zijn helft van de woning, 300.000 euro aan Pieter en Petra. Dit wil zeggen 150.000 euro aan Pieter en 150.000 euro aan Petra, elk tegen schenkbelasting van 3%.

Anja doet hetzelfde en schenkt eveneens haar deel van de woning aan beide kinderen, met name aan zowel Pieter als Petra 150.000 euro tegen een tarief van 3% schenkbelasting.

Als Anja en Bart niets doen en de gezinswoning gaat via hun nalatenschap naar de kinderen, dan zijn de kinderen hierop erfbelasting verschuldigd aan veel hogere tarieven.

Wil u wel schenken, maar tevens verder in de woning blijven wonen of het vastgoed zelf blijven beheren, dan kan u schenken met voorbehoud van vruchtgebruik. Bij uw overlijden zal het vruchtgebruik uitdoven en bekomt de begiftigde de volle eigendom, zonder dat deze nog erfbelasting verschuldigd is.

Let wel op, indien de schenker binnen de 3 jaar overlijdt, zal er met de schenking van het onroerend goed rekening gehouden worden bij het bepalen van de erfbelasting. De geschonken goederen zullen zelf niet meer belast worden in de nalatenschap, maar de overige onroerende goederen zullen belast worden aan de hogere tarieven alsof er geen schenking zou hebben plaatsgevonden. Pas 3 jaar na de schenking zullen opnieuw de laagste tarieven in de erfbelasting van toepassing zijn op de overige onroerende goederen.

Heeft u vragen of wenst u hierover meer informatie, dan staan de advocaten van Eska Law u graag te woord!

Het wettelijk erfrecht bij nieuw samengestelde gezinnen

Nieuw samengestelde gezinnen zijn alomtegenwoordig. Dit is een positieve zaak, doch het komt spijtig genoeg vaak voor dat kinderen in conflict komen met hun plusouder wanneer hun eigen ouder komt te overlijden. Een plusouder kan immers ook rechten laten gelden t.a.v. de nalatenschap van zijn overleden echtgenoot.

We nemen volgend voorbeeld:

Thomas heeft twee kinderen, Jana en Elke, uit zijn eerste relatie. Na een zware echtscheiding vindt Thomas opnieuw de liefde bij Katia. Thomas en Katia trouwen. Enkele jaren later komt Thomas te overlijden.

Wie zal wat erven uit de nalatenschap?

De langstlevende echtgenoot die samen met de kinderen van de erflater uit een eerder huwelijk tot de nalatenschap komt, maakt aanspraak op het vruchtgebruik over de volledige nalatenschap. De kinderen erven de blote eigendom. (cfr. artikel 745bis Burgerlijk Wetboek)

Dit betekent in hogerstaand voorbeeld dat Katia het vruchtgebruik heeft over de gehele nalatenschap van Thomas, hetgeen inhoudt dat zij de goederen mag gebruiken of verhuren, doch niet kan verkopen zonder de toestemming van de blote eigenaars, nl. de kinderen.

De kinderen zijn blote eigenaar van de nalatenschap en zullen pas volle eigenaar worden van de goederen zodra ook Katia komt te overlijden.

Het spreekt voor zich dat deze situatie voor spanningen kan zorgen.

De wetgever heeft dit ingezien en willen opvangen door beschermingsmechanismen in te bouwen.

Zo is het mogelijk voor de langstlevende echtgenoot en pluskinderen om de omzetting van het vruchtgebruik/blote eigendom te vorderen. Het is evenwel een verplichting voor de rechtbank om de omzetting toe te staan voor alle goederen, behalve voor wat betreft de gezinswoning. Indien de langstlevende niet akkoord gaat, kan de omzetting m.b.t. de gezinswoning niet zonder meer gebeuren. Het is dan aan de rechter om hierover te oordelen.

De omzetting van het vruchtgebruik of de blote eigendom kan op drie manieren gebeuren:

    • In de volle eigendom van de met vruchtgebruik belaste goederen

Dit houdt in dat de goederen uit de nalatenschap zullen verdeeld worden. De kinderen krijgen bepaalde goederen in volle eigendom en de plusouder krijgt bepaalde goederen (ter waarde van het vruchtgebruik) in volle eigendom.

    • In een geldsom

Dit houdt in dat degene die de omzetting vordert de volle eigendom verkrijgt van de goederen tegen betaling van een geldsom aan de blote eigenaar.

    • In een gewaarborgde en geïndexeerde rente

Dit houdt in dat degene die de omzetting vordert de volle eigendom verkrijgt, in ruil waarvoor hij op vaste tijdstippen (wekelijks, maandelijks, jaarlijks, …) een geldsom betaalt aan de voormalige blote eigenaar, tot diens overlijden.

Indien u meer informatie wenst over dit onderwerp of wij u kunnen adviseren in het kader van een mogelijke vermogensplanning, aarzel dan niet ons te contacteren!

Bron:

    • Wet van 31 juli 2017 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat de erfenissen en de giften betreft en tot wijziging van diverse andere bepalingen ter zake, BS 31 juli 2017.
    • KEMPS, Een nieuw samengesteld gezin: wie krijgt wat bij een overlijden?, Argus Advocaten, 03.05.2021.

Tot op late leeftijd bij de ouders blijven wonen, fiscaal voordelig?

Steeds meer jongeren blijven tot op late leeftijd bij hun ouders inwonen, vaak nog nadat zij zijn afgestudeerd en meer en meer zelfs tot na hun dertigste. In bepaalde gevallen, kan dit fiscaal voordelige gevolgen hebben.

Het gebeurt immers dat jonge mensen komen te overlijden.

Als de overledene nog geen partner of kinderen heeft, komt de nalatenschap dan in principe voor de helft toe aan de ouders en voor de helft aan de broers en zussen.

Het komt voor dat mensen op jonge leeftijd al een aardige nalatenschap hebben opgebouwd die bestaat uit goederen die ze zelf hebben verdiend en/of gekregen hebben van ouders en grootouders.

Als broers en zussen erven, dan is er in beginsel erfbelasting verschuldigd aan de volgende hoge tarieven:

      • Vanaf 0,01 tot en met 35.000                 25%
      • Vanaf 35.000,01 tot en met 75.000 30%
      • Vanaf 75.000,01 55%

Het tarief in rechte lijn, waaraan ook de ouders onderworpen zijn, bedraagt veel minder:

      • vanaf 0.01 tot en met 50.000                 3 %
      • vanaf 50.000,01 tot en met 250.000                 9 %
      • vanaf 250.000,01 27 %

Dit lage tarief van maximum 27% is evenwel ook van toepassing op feitelijk samenwonenden.

Broers en zussen die nog thuis bij hun ouders wonen, worden eveneens als feitelijk samenwonenden beschouwd, op voorwaarde dat zij op de dag van het openvallen van de nalatenschap ten minste één jaar ononderbroken met de erflater hebben samengewoond en een gemeenschappelijke huishouding hebben gevoerd.

De fiscus gaat ervan uit dat ouders die met hun (meerderjarige) kinderen in de gezinswoning wonen, steeds een gemeenschappelijke huishouding voeren, ondanks dat zij zelf inkomsten verwerven.

Het lage tarief in rechte lijn is aldus ook van toepassing op meerderjarige of minderjarige broers en zussen die met hun minderjarige of meerderjarige overleden broer of zus en met hun ouders onder hetzelfde dak woonden. Broers en zussen zullen dus aanzienlijk minder erfbelasting betalen als zij op het ogenblik van het overlijden van hun broer/zus met hen samenwoonden.

Een voorbeeld kan het verschil verduidelijken:

Ann is 32 jaar oud en is na haar relatiebreuk twee jaar geleden, terug bij haar ouders ingetrokken. Haar broer Stefan, 27 jaar oud, komt plots te overlijden. Ann erft de helft van zijn goederen, met name 200.000,00 euro.

Als Stefan niet meer thuis woonde, worden Ann en Stefan door de Vlaamse belastingadministratie niet beschouwd als ‘feitelijk samenwonenden’ en dient Ann erfbelasting te betalen aan het hoge tarief. De erfbelasting die zij verschuldigd is bedraagt 89.500,00 euro.

Als Stefan net als Ann wel nog thuis woonde met hun ouders, dan worden zij wél beschouwd ‘feitelijk samenwonenden’ en kan Ann erven aan het lage tarief in rechte lijn. De erfbelasting die zij in dat geval verschuldigd is bedraagt 13.500,00 euro.

Conclusie: ‘Hotel mama’ kan in bepaalde gevallen fiscaal voordelig zijn.

Heeft u vragen of wenst u meer informatie over dit onderwerp, dan staan wij u graag te woord.

Band tussen broers en zussen wettelijk verankerd

Tot op heden bestond er geen artikel waaruit broers en zussen het recht putten om samen te blijven of samen op te groeien.

In de praktijk kwam het dan ook regelmatig voor dat kinderen uit eenzelfde gezin apart opgroeiden na overlijden, verlating, echtscheiding of in het kader van plaatsing in de jeugdhulp.

De wetgever brengt hier nu verandering en wil dit soort situaties zoveel als mogelijk vermijden.

Vanaf 19 juni 2019 zullen broers en zussen voortaan dan ook uitdrukkelijk het recht hebben om samen te blijven. Enkel in zeer uitzonderlijke situaties, waarbij het belang van het kind vereist dat het recht op om samen te blijven niet wordt uitgeoefend, kan hiervan worden afgeweken. In dat geval moet evenwel nog steeds maximaal gestreefd worden naar het behoud van persoonlijk contact tussen de broers en zussen.

Er wordt hiertoe een nieuw hoofdstuk III ingevoegd in het Burgerlijk Wetboek onder boek I, titel IX (Ouderlijk gezag en pleegzorg) genaamd “Broers en zussen”. Dit hoofdstuk bevat enkele nieuwe bepalingen die duidelijk maken dat broers en zussen rechten ten aanzien van elkaar genieten.

Het nieuwe artikel 387septiesdecies BW luidt als volgt:

“Art. 387septiesdecies. Minderjarige broers en zussen hebben het recht om niet van elkaar te worden gescheiden. Dit recht moet in het belang van elk kind worden beoordeeld. Ingeval het belang van een kind vereist dat dit recht niet wordt uitgeoefend, streven de ouders, de pleegzorgers, de rechtbank en de daartoe bevoegde overheid het behoud van persoonlijke contacten tussen dit kind en elk van zijn broers en zussen na tenzij ook dit strijdig is met het belang van dit kind.”.

Het nieuwe hoofdstuk bepaalt tevens wie als ‘broers en zussen’ worden beschouwd. Het gaat om kinderen die samen binnen hetzelfde gezin worden opgevoed en die een bijzondere affectieve band met elkaar hebben ontwikkeld. Ook indien kinderen geen bloedband met elkaar hebben, kunnen zij aldus genieten van het recht om niet van elkaar gescheiden te worden.

In samenhang met de invoeging van enkele nieuwe artikels, wijzigt de wetgever ook enkele bestaande bepalingen om maximaal te vermijden dat kinderen uit elkaar worden gehaald (i.k.v. huisvesting na echtscheiding van ouders (art. 374 BW), recht op persoonlijk contact van grootouders en derden (art. 375bis BW) en voogdij (art. 393 BW).

De wetswijziging treedt officieel in werking op 19 juni 2021.

Bron:

Grondwettelijk Hof beslist tot ongrondwettelijkheid van de dubbele erfbelasting op buitenlandse roerende goederen

In een arrest van 3 juni 2021 heeft het Grondwettelijk Hof zich uitgesproken over een prejudiciële vraag, gesteld door het Hof van Cassatie,  betreffende artikel 17 van het Wetboek der successierechten vóór de opheffing ervan, op vandaag overgenomen in artikel 5.0.0.0.1, 4° van de Vlaamse Codex Fiscaliteit.

Het onderwerp van de prejudiciële vraag, gesteld door het Hof van Cassatie, betrof het volgende:

“Schendt artikel 17 van het Wetboek van Successierechten, vóór de opheffing ervan, voor wat betreft het Vlaamse Gewest, bij artikel 5.0.0.0.1, 4°, van het Decreet van 13 december 2013 houdende de Vlaamse Codex Fiscaliteit, de artikelen 10, 11 en 172 van de gecoördineerde Grondwet in zoverre het erin voorziet dat voor de belastingplichtigen, wanneer het actief van de nalatenschap van een rijksinwoner in het buitenland gelegen onroerende goederen bevat die in het land van de ligging ervan aanleiding geven tot het heffen van een erfbelasting, het in België opvorderbare successierecht, in de mate dat het deze goederen treft, wordt verminderd met het bedrag van de in het land van de ligging geheven erfbelasting, terwijl het niet erin voorziet dat voor de belastingplichtigen, wanneer het actief van de nalatenschap van een rijksinwoner in het buitenland aangehouden roerende goederen bevat die in het land waar de goederen worden aangehouden aanleiding geven tot het heffen van een erfbelasting, het in België opvorderbare successierecht, in de mate dat deze goederen treft, wordt verminderd met het bedrag van de in dat land geheven erfbelasting ?” (eigen benadrukking)

De feiten:

De feiten die aanleiding hebben gegeven tot het stellen van deze vraag waren de volgende:

De heer B., met fiscale woonplaats in België, bezat zowel in België als in Spanje onroerende en roerende (banktegoeden) goederen. De erfgenamen dienden bijgevolg zowel in België als in Spanje aangifte te doen van de nalatenschap. Volgens de Spaanse fiscale wetgeving wordt namelijk erfbelasting geheven op de goederen van buitenlandse overledenen, voor zover die goederen zich materieel of juridisch op het Spaans grondgebied bevinden.

Overeenkomstig artikel 17 van het Wetboek van successierechten, verzochten de erfgenamen de belastingadministratie om een verrekening uit te voeren met de in Spanje betaalde erfbelasting voor de aangegeven roerende en onroerende goederen.

De belastingadministratie kende echter enkel een verrekening toe voor de onroerende goederen en niet voor de roerende goederen.

Volgens de erfgenamen is er sprake van een schending van het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie door artikel 17 van het Wetboek der successierechten nu dit artikel enkel een verrekening toelaat van de in het buitenland gelegen onroerende goederen en niet een verrekening van de in het buitenland aangehouden roerende goederen.

Na een lange procedureslag, waarbij zowel de Rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen als het Hof van Beroep te Antwerpen de vordering van de erfgenamen hadden afgewezen, werd door de erfgenamen cassatieberoep ingesteld waarna het Hof besliste om een prejudiciële vraag aan het Grondwettelijk Hof te stellen.

Het grondwettelijk hof:

Het Grondwettelijk hof stelt dat het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie niet uitsluit dat een verschil in behandeling tussen categorieën van personen wordt ingesteld, voor zover dat verschil op een objectief criterium berust en het redelijk verantwoord is.

Uit de parlementaire voorbereiding van artikel 17 van het Wetboek der successierechten blijkt dat de uitsluiting van de in het buitenland aangehouden roerende goederen verantwoord wordt om twee redenen:

      • De vererving op het vlak van het burgerlijk recht wordt bepaald door het recht van de woonplaats van de overledenen;
      • Op moment van de invoering van het wetboek in 1923 zou het moeilijk zijn gebleken te achterhalen of op de in het buitenland aangehouden roerende goederen erfbelasting door die landen werd geheven.

De Vlaamse Regering voegde hierbij nog toe dat artikel 17 W.Succ. beoogt belastingontduiking te voorkomen.

Het Hof antwoordt hierop dat niets verantwoordt dat de bevoegde wetgever nog langer de belastingplichtige erfgenaam van roerende goederen anders behandelt dan de belastingplichtige erfgenaam van onroerende goederen.

Volgens de Vlaamse Regering zou een uitbreiding van de bepaling tot roerende goederen die in het buitenland worden aangehouden, evenwel aanleiding kunnen geven tot belastingontduiking nu de erfgenamen ertoe aangezet zouden worden om na het overlijden van de erflater de roerende goederen over te brengen naar het buitenland om zo aan de Belgische erfbelasting te kunnen ontsnappen.

Het Hof stelt echter het volgende:

“De in het geding zijnde bepaling kan enkel betrekking hebben op goederen die zich op het ogenblik van de overlijden van de erflater reeds in het buitenland bevinden. Het risico dat sommige belastingplichtigen zich schuldig zouden maken aan belastingontduiking, kan overigens op zich niet verantwoorden dat belastingplichtigen die te goeder trouw zijn van het voordeel van de in het geding zijnde bepaling worden uitgesloten. Wanneer het toepassingsgebied van de in het geding zijnde bepaling zou worden uitgebreid tot de in het buitenland aangehouden roerende goederen, dienen de erfgenamen, om de verrekening van de erfbelasting te kunnen genieten, het bewijs te leveren dat daadwerkelijk een erfbelasting in een ander land werd betaald, wat noodzakelijkerwijze impliceert dat zij het bestaan van de in het buitenland aangehouden roerende goederen aan de onderscheiden belastingoverheden kenbaar zouden moeten maken.

(…) de in het geding zijnde bepaling ingevoerd om de gestrengheid van een dubbele erfbelasting te temperen en is zij ingegeven door billijkheidsoverwegingen. In het licht van die doelstelling en rekening houdend met hetgeen in B.6 is vermeld, blijkt niet dat het verschil in behandeling dat voortvloeit uit artikel 17 van het Wetboek der successierechten, naargelang de erfbelasting betrekking heeft op onroerende dan wel roerende goederen, berust op een pertinent criterium van onderscheid. (eigen benadrukking)

Bijgevolg wordt de prejudiciële vraag door het Hof bevestiging beantwoord en wordt gesteld dat het in artikel 17 W.Succ. zijnde verschil in behandeling niet redelijk is verantwoord.

Aangezien artikel 17 W.Succ. identiek is overgenomen in artikel 5.0.0.0.1, 4° VCF, liet minister Matthias Diependaele reeds weten dat het arrest grondig wordt bekeken om de gevolgen en de impact ervan op de huidige Vlaamse erfbelasting na te gaan.

Bron: GwH 3 juni 2021, https://www.const-court.be/public/n/2021/2021-080n.pdf

Erfbelasting en de waardering van onroerend goed in de aangifte van nalatenschap

In Vlaanderen bestaan er drie mogelijkheden om een onroerend goed te schatten met het oog op de aangifte van nalatenschap: zelf waarderen, beroep doen op een erkend schatter-expert of overgaan tot een bindende schatting door Vlabel.

    1. Eigen waardering

Als erfgenaam is het mogelijk om een onroerend goed in de nalatenschap zelf te schatten. Hieraan zijn echter belangrijke risico’s verbonden. Een correcte waarde aangeven in de aangifte is immers verplicht.

Vlabel kan tot 2 jaar na de aangifte een ‘procedure van tekortschatting’ opstarten. Indien het onroerend goed bijvoorbeeld binnen 2 jaar na de aangifte verkocht wordt aan een hogere prijs dan de waarde in de aangifte, dan is er een aanvullende erfbelasting verschuldigd en bovendien zal een belastingverhoging toegepast worden indien het verschil tussen de verkoopprijs en de waardering meer dan 10% bedraagt.

    1. Erkend schatter-expert

Een tweede mogelijkheid bestaat erin beroep te doen op een onafhankelijk schatter-expert, die voorkomt op de lijst van Vlabel met ‘erkende schatters-experten’. De kosten voor het laten uitvoeren van dergelijke schatting vallen ten laste van de erfgenamen.

Dit schattingsverslag is bindend voor Vlabel op 2 voorwaarden (cfr. art. 3.3.1.0.9/1 VCF):

    • de schatting voldoet aan de wettelijke kwaliteitsvereisten;
    • de schatting is gevoegd aan de aangifte van nalatenschap.

Als het onroerend goed nadien wordt verkocht met een meerwaarde, dan zijn hieraan geen gevolgen verbonden. Vlabel kan in dit geval geen procedure van tekortschatting opstarten.

    1. Bindende schatting door Vlabel

Tenslotte is het ook mogelijk om voorafgaand aan de aangifte en uiterlijk voor het verstrijken van de aangiftetermijn een bindende prijsschatting te vragen aan Vlabel zelf. Deze schatting is in elk geval bindend voor Vlabel en zal gebuikt worden voor de berekening van de erfbelasting (cfr. art. 3.3.1.0.9 VCF).

Als het onroerend goed later verkocht zou worden aan een hogere prijs dan de waardering van Vlabel, dan zal dit geen gevolgen hebben.

Deze voorafgaande bindende schatting door Vlabel is gratis.

Doch, indien je niet akkoord zou gaan met de schatting door Vlabel, dan zal de erfbelasting alsnog berekend worden op basis van deze schatting. Na de aanvraag van de voorafgaande schatting aan Vlabel, kan er immers niet meer voor gekozen worden voor een waardebepaling door bijvoorbeeld een schatter-expert.

Wel is het mogelijk om binnen drie maanden na ontvangst van het aanslagbiljet erfbelasting, een bezwaarschrift in te dienen waarin aan de hand van bewijsstukken wordt aangetoond waarom de waardebepaling door Vlabel te hoog is (eventueel met een schatting door een schatter-expert).

Indien u vragen heeft over dit onderwerp, aarzel dan niet ons te contacteren Contacteer ons

Erfbelasting en het opvolgend vruchtgebruik

Het Vlaams gewest voerde met ingang van 1 september 2018 de regeling van het ‘opvolgend vruchtgebruik’ in.

Wanneer u voor 1 september 2018 een schenking deed met voorbehoud van vruchtgebruik, hield het vruchtgebruik op te bestaan in hoofde van de erflater op het ogenblik van zijn overlijden en waste het vrij van erfbelasting aan bij de blote eigendom van de begiftigde.

Vanaf 1 september 2018 komt het vruchtgebruik dat de erflater zich bij de schenking had voorbehouden, onder bepaalde voorwaarden, automatisch toe aan de langstlevende echtgenoot/wettelijk samenwonende partner (cfr. art. 858 bis Burgerlijk Wetboek).

Tussen echtgenoten, geldt de regeling van het opvolgend vruchtgebruik voor alle goederen dewelke werden geschonken onder voorbehoud van vruchtgebruik en dit op voorwaarde dat de echtgenoot op het ogenblik van de schenking al die hoedanigheid had en dat de schenker vruchtgebruiker is gebleven tot aan zijn overlijden.

Tussen wettelijk samenwonenden is het opvolgend vruchtgebruik enkel van toepassing m.b.t. de gezinswoning en op voorwaarde dat de wettelijk samenwonende partner op het tijdstip van de schenking al die hoedanigheid had en dat de schenker vruchtgebruiker is gebleven tot aan zijn overlijden.

De verkrijging van dit opvolgend vruchtgebruik door de langstlevende echtgenoot/wettelijk samenwonende partner, is aan erfbelasting onderworpen.

Indien u toch wil vermijden erfbelasting te betalen, dan dient te worden stil gestaan bij de vraag of de voortzetting van het vruchtgebruik door de langstlevende al dan niet wenselijk is.

Het wettelijk opvolgend vruchtgebruik kan bijvoorbeeld door de schenker uitgesloten worden via het testament of de langstlevende echtgenoot/wettelijk samenwonende partner kan aan de regeling van het opvolgend vruchtgebruik verzaken.

Het Vlaams Decreet van 2 april 2021 houdende diverse technische wijzigingen van de Vlaamse Codex Fiscaliteit, verduidelijkt nu dat deze verzaking aan het vruchtgebruik dient te gebeuren vóór het overlijden van de schenker.

Als er pas na het overlijden van de schenker wordt verzaakt aan het vruchtgebruik dan is het wettelijk voortgezet vruchtgebruik wel degelijk verkregen en is er wel erfbelasting verschuldigd.

Wenst u meer informatie over dit onderwerp, dan staan wij u graag te woord!

Bron:

      • Decreet van 2 april 2021 houdende diverse technische wijzigingen van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013 en gerelateerde bepalingen, BS 15 april 2021.