In haar nieuw standpunt (19078) van 11 maart 2024, gepubliceerd op 2 april 2024, gooit VLABEL haar standpunt eindelijk over een andere boeg wat betreft het al dan niet verschuldigd zijn van 12% verkooprechten bij een uitbreng van een onroerend goed door personenvennootschappen.
Vroeger was het immers zo dat wanneer men overging tot een dividenduitkering in natura er steeds 12% verkooprecht verschuldigd was, tenzij men gebruik kon maken van het systeem van de “historische vennoot” en er sprake was van een onverdeeldheid.
Een “historische vennoot”, is een vennoot/aandeelhouder die ten tijde van de aankoop of inbreng van een onroerend goed reeds vennoot/aandeelhouder was én het verkooprecht hierop werd betaald.
Was dit het geval dan kon men terug vallen op de uitzondering en het desbetreffende onroerend goed uitbrengen aan het vast recht van 50 euro en daarna vervolgens genieten van het verdeelrecht van 2,5%. Was dit niet het geval dan was alsnog het verkooprecht integraal verschuldigd.
Tot voor 11 maart 2024 stelde VLABEL immers dat ingeval van een uitbreng van een onroerend goed, ten laste van de beschikbare reserves gebeurde, er steeds een verkooprecht van 12% verschuldigd was in Vlaanderen.
De reden hiertoe was dat VLABEL een dergelijke uitbreng, zijnde een dividenduitkering in natura, beschouwde als een overdracht onder bezwarende titel, waardoor voornoemd verkooprecht verschuldigd zou zijn.
Om niet onder de toepassing van het verkooprecht te vallen was het noodzakelijk dat er bij de uitbreng sprake was van een onverdeeldheid. In het geval van een dividenduitkering in natura aan een historische vennoot kon er derhalve gebruik worden gemaakt van het verdeelrecht van 2,5%.
Om voornoemde reden werd dan ook vaak gebruikt gemaakt van de gesplitste aankoop of inbreng van een onroerend goed, waarbij 99% werd aangekocht door of ingebracht in de vennootschap voor 99% en 1% door de vennoot/aandeelhouder.
Evenwel heeft VLABEL voorgaand standpunt herzien en stelt zij:
Een uitkering van een onroerend goed dat boekhoudkundig wordt aangerekend op de passiefrubriek van het eigen vermogen ‘beschikbare reserves’ wordt gelijk gesteld met een dividenduitkering in natura.
Een dividenduitkering in natura is op zich geen overdracht ten bezwarende titel, zodat – voor het gedeelte dat de uitkering wordt aangerekend op de passiefrubriek van het eigen vermogen ‘beschikbare reserves’ – het verkooprecht niet zal verschuldigd zijn in toepassing van art. 2.9.1.0.4, tweede lid VCF.
Hetzelfde geldt indien er sprake is van een onverdeeldheid.
Sinds 11 maart 2024 zal er aldus geen verkooprecht verschuldigd zijn bij een uitbreng in natura die voldoet aan de vereiste voorwaarden van de uitzondering, ongeacht of er sprake is van een onverdeeldheid of niet.
De uitbreng zal aldus kunnen geschieden aan het vast recht van 50 EUR. Is er sprake van een onverdeeldheid en men wenst uit onverdeeldheid te treden, dan blijft de regel dat er bijkomend 2,5% verdeelrecht verschuldigd zijn.
Voorgaande wijziging van het standpunt is een langverwachte beslissing en biedt eindelijk de nodige duidelijkheid.
Daarenboven werd hiermee ook een belangrijke oneerlijkheid weggewerkt. Daar waar aandeelhouders in onverdeeldheid waren, dienden zij slechts een verdeelrecht van 2,5% te betalen, wat in sterk contract staat met een aandeelhouder die wél een verkooprecht van 12% diende te betalen omdat hij de enige eigenaar was.
Bron: https://www.vlaanderen.be/vlaamse-belastingdienst/sp19078